gekocht moeten worden. Ongeveer de
helft van de binnendijkse natuurgebie
den is gerealiseerd. Zeeland is landelijk
gezien koploper met het veiligstellen
van natuurgebieden. De realisering van
de EHS ligt hier op schema.
De Ecologische Eioofdstructuur moet,
zoals gezegd, een veilige haven bieden
aan de flora en fauna van Zeeland. De
natuurgebieden worden daarom zoda
nig ingericht en beheerd, dat er een zo
groot mogelijke diversiteit aan planten
en dieren kan voorkomen. Voor elk
natuurgebied afzonderlijk wordt nage
gaan welke planten- en diersoorten er
aan bod moeten komen. Daarbij gaat
het niet zozeer om de algemene soor
ten, zoals koolmezen, veldmuizen of
akkerdistels, want die kunnen zich op
eigen houtje prima redden. De aan
dacht gaat juist uit naar de soorten die
zeldzaam zijn of bedreigd, de zoge
naamde doelsoorten.
Doelsoorten zijn planten- en diersoor
ten die hun verspreidingsgebied in
Zeeland hebben en die verder aan één
of meer van de volgende eigenschappen
voldoen:
25% of meer van de landelijke popu
latie komt in Zeeland voor (de soor
ten in dit boek);
de soort staat als een landelijke
doelsoort bekend (Bal et al, f995):
de soort is landelijk gezien zeldzaam
of bedreigd (de landelijke Rode lijst-
soorten);
de soort is internationaal gezien zeld
zaam of bedreigd (volgens internatio
nale verdragen) (Provincie Zeeland,
2001).
Doelsoorten zijn dus de bijzondere,
beschermenswaardige soorten. Het gaat
steeds om zeldzaamheden zoals
Parnassia, Roerdomp, Zeehond en
Wollige distel. Hoewel er streng op
doelsoorten is geselecteerd, zijn de
Groep
NL
Z
doel
aandacht
soorten
soorten
Zaadplanten
1402
1005
364
92
Varens en paardestaarten
50
18
7
2
Blad- en levermossen
507
228
56
0
Paddestoelen
3500
330
246
0
Zoogdieren
71
48
15
11
Broedvogels
240
163
64
20
Wintergasten
272
210
89
22
Reptielen
7
2
1
1
Amfibieën
16
9
5
4
Vissen
123
113
42
7
Dagvlinders
62
54
24
9
Loopkevers
388
264
46
15
Sprinkhanen en krekels
45
23
11
3
Libellen en waterjuffers
60
42
10
2
205