broedbiotoop op stranden afsluiten
voor kustbroedvogels;
vogeleilanden ontwikkelen in brakke
en zoute wateren;
schorareaal conserveren voor schor-
planten;
rivierinvloed op de Oosterschelde
herstellen voor zeegrassen;
voedselgebied voor steltlopers veilig
stellen;
binnendijkse en buitendijkse hoog-
watervluchtplaatsen veilig stellen;
rustgebieden voor zeehonden instel
len;
voedselgebieden op de Noordzee
veiligstellen voor Bruinvis, en Grote
en Zwarte zeeëend;
stuwen en dammen passeerbaar
maken voor trekvissen.
Hoe veilig is de
Zeeuwse flora en fauna?
Zijn de aangekondigde gebiedsgerichte
en soortgerichte maatregelen afdoende
om de aandachtsoorten veilig te stellen?
Zal het lukken om de aantallen zeehon
den, sterns, boomkikkers en parelmoer
vlinders weer terug naar een veilig
niveau te brengen? Deze vraag is niet
eenduidig te beantwoorden. Met som
mige soorten hebben we een ruime
ervaring en weten we hoe ze op inrich-
tings- en beheersmaatregelen reageren.
Dat geldt bijvoorbeeld voor Parnassia,
Noordse woelmuis, Kluut en
Rugstreeppad. Wanneer we er in slagen
de vereiste maatregelen voor deze soor
ten te treffen, lijkt hun voortbestaan
verzekerd.
Van veel soorten weten we echter nog
onvoldoende af. De ecologie van
Wollige distel, Gewone zeehond,
Patrijs, Zandhagedis, Boomkikker, en
Kleine parelmoervlinder is bijvoorbeeld
goed bekend, maar blijkt zeer complex.
We weten uit ervaring wel dat maatre
gelen zoals het kleinschalig plaggen van
een bloemdijk, het instellen van een
beschermd rustgebied, of het inrichten
van een drinkput een positieve uitwer
king hebben op deze soorten, maar of
de geplande maatregelen voldoende
zijn om de populaties duurzaam veilig
te stellen is nog maar de vraag.
Daarnaast hebben we ook nog te maken
met enkele aandachtsoorten waarvan
zelfs de verspreiding niet goed bekend
is. Omtrent de biotoopeisen van deze
soorten in hun Zeeuwse leefgebieden
tasten we hier volledig in het duister.
Dit geldt bijvoorbeeld voor Heikikker,
Veldspitsmuis, Glassnijder en Slee
doornpage.
De maatregelen die de komende jaren
voor deze soorten worden getroffen,
moeten ons dan ook meer inzicht geven
in ontwikkeling van de populaties. Pas
dan kunnen we beoordelen of de
geplande maatregelen toereikend zullen
zijn.
Desondanks is het perspectief voor de
aandachtsoorten overwegend positief.
Immers, de achteruitgang van de
Zeeuwse natuur heeft eind vorige eeuw
zijn keerpunt bereikt. De kwaliteit van
natuur en milieu verbetert sindsdien op
vele fronten. Vroeg of laat zal dat ook
zijn uitwerking hebben op de aan
dachtsoorten. Ook kan hoop geput
worden uit de veerkracht die planten
en diersoorten van nature bezitten. Veel
soorten zijn in staat om in kleine, geïso
leerde gebieden te overleven en zullen
zich zeker herstellen zodra hun leefge-
209