Westerschelde is de laatste twintig jaar
het belangrijkste steunpunt van de
Zeeuwse Dwergsterns geweest.
Al is er in het verspreidingsgebied al
honderd jaar weinig verandering, toch
zijn er tegenwoordig veel minder
Dwergsterns te zien. In vergelijking met
de traditionele broedplaatsen zijn de
moderne broedplaatsen veel eerder uit
gewoond en krijgen kolonies veel min
der de tijd om door eigen aanwas getals
matig te groeien. De regionale populatie
is voortdurend in beweging, aan het
zoeken. In het Deltagebied nestelt nu
ongeveer tweederde van de Neder
landse populatie, rond de 300 koppels.
Dat getal is al twintig jaar niet veran
derd, en dat geeft al aan dat deze
Zeeuwse nomaden er wel steeds in sla
gen nieuwe leefgebieden te vinden,
maar dat van populatiegroei geen spra
ke is.
Dwergsterns leggen half-mei twee of
drie eieren in een ondiep kuiltje.
Tijdens en voor de legperiode zorgt het
mannetje in zijn eentje voor de voedsel
voorziening. Dat voedsel bestaat aan
vankelijk vooral uit kleine Zandspiering,
een magere vissoort. Dat is hard wer
ken, want het vrouwtje produceert in
een halve week een legselgewicht dat
40-60% van haar lichaamsgewicht
bedraagt. Pas drie weken later, als de
temperatuur van het kustwater begin
juni tot zo'n 13-14°C is gestegen, trek
ken de vettere soorten Haring en Sprot
vanuit zee naar het kustwater en de
riviermondingen.
In de meeste jaren komt de visintrek
een paar dagen voor de geboortegolf bij
de Dwergsterns op gang. Dat komt voor
de oudervogels als een geschenk uit de
hemel. Het mannetje zorgt op de lang
ste dagen van het jaar 18 uur per dag
voor het eigen voedsel en dat van de
pullen; het vrouwtje houdt de thuis
wacht, maar wordt regelmatig afgelost
om zelf te kunnen gaan vissen. Dit
modern ouderschap let heel nauw, en
staat of valt met de beschikbaarheid van
genoeg prooivissen van de juiste afme
tingen. Elke dag in juni zijn de eerste
twee uren na zonsopgang kritiek; wind,
kou, troebel water, springtij en scheep
vaart beïnvloeden het gedrag van vis en
de vangstkansen voor de sterns. De
meeste kuikens overleven de eerste
week van hun leven niet.
Uit ringonderzoek weten we inmiddels
dat beide oudervogels elkaar meerdere
jaren trouw blijven en, als het habitat
niet verandert, het broedgebied van het
jaar daarvoor opzoeken. Daar kan een
terreinbeheerder op inspelen!
Re.B.
Grote stern
Sterna sandvicensis
De Grote stern doet zijn naam eer
aan: hij is in grootte vergelijkbaar
met een Kokmeeuw. Deze soort kan
soms opvallen omdat ze plaatselijk tal
rijk kunnen voorkomen en daarbij ook
nog eens heel lawaaierig zijn. Hun ras-
27