vinden omdat de vogels grashalmen
over het nest heen buigen. Deze
gewoonte om zo'n overdekt nest te
bouwen heeft op Schouwen geleid tot
de streeknaam 'Daeke'.
Na het broedseizoen zijn in Zeeland de
meeste Tureluurs te vinden, tot wel
10.000 exemplaren. Dit zijn vrijwel alle
maal vogels van de West-Europese
ondersoort totanus. Tureluurs van deze
ondersoort volgen het 'haasje over'-
trekpatroon van veel andere vogelsoor
ten: de noordelijkste broedvogels over
winteren het zuidelijkst. Vanaf
september trekken deze vogels meren
deels weg: de meeste overwinteren
langs de kusten van Spanje en Portugal,
maar sommigen trekken helemaal door
tot West-Afrika. Hun plek in Nederland
wordt dan grotendeels ingenomen door
iets grotere Tureluurs van de ondersoort
robusta, afkomstig van IJsland en de
Faeroer Eilanden. In de maanden april
en mei zijn er veel doortrekkende
Tureluurs. Onder bepaalde weersom
standigheden kunnen de vogels massaal
besluiten verder te trekken. Zo werden
op 9 mei f993 bij Breskens niet minder
dan 2296 langstrekkende Tureluurs
geteld.
De Tureluur houdt van zoute milieus.
Voedsel zoeken ze het liefst op bij eb
droogvallend zacht slik. Op en in het
zachte slik vinden ze daar kleine slakjes,
wormen en kreeftachtigen. De hoogste
dichtheden broeden op schorren en in
karrevelden en inlagen. Maar behalve
'wadvogel' is de Tureluur ook een echte
weidevogel. Op poelgronden met
extensief gebruikte, vochtige weilan
den, kunnen we in het broedseizoen
ook flink wat Tureluurs aantreffen. De
afgelopen decennia zijn de aantallen
broedende Tureluurs flink gedaald,
enerzijds door afname van het schor
areaal, anderzijds door afname van het
graslandareaal en verlaging van de
grondwaterstand.
De Tureluur is het boegbeeld van een
veelomvattend natuurontwikkelings
plan rond de Oosterschelde. Dit 'Plan
Tureluur' bestaat uit enkele tientallen
deelprojecten die vooral moeten leiden
tot uitbreiding van het areaal brakke en
zoute natuur. Als deze plannen voltooid
worden zal een soort als de Tureluur
daar zeker van weten te profiteren en,
minstens zo belangrijk, in zijn kielzog
veel andere soorten van brakke en zoute
milieus.
M.Ho.
Zwarte ruiter
78