Groot geaderd witje Aporia crataeyi Groentje Caffopfirys rubi Aartfóeivfinder zijn alleen nog uit Zeeuws-Vlaanderen meldin gen binnengekomen: bij Heikant en Zwarten- hoek onder Sluiskil. De aardbeivlinder behoort tot de familie van de dikkopjes. De vliegtijd is van half april tot eind juni in één generatie. Elders in Nederland kan deze soort nog wor den waargenomen, maar het is wel een Rode Lijstsoort die bedreigd wordt. Van het groot geaderd witje is slechts één Zeeuwse waarneming bekend. In 1897 werd in de buurt van Haamstede een exemplaar waar genomen. De soort komt van oorsprong voor in bossen, langs bosranden en struweel. De Nederlandse naam duidt op de zwarte vleugel aders in de witte vleugels. De soortnaam cra- taegi is ontleend aan één van de voedselplan ten van de rups: de meidoorn (Crataegus). Voor de Tweede Wereldoorlog werd het groot geaderd witje gezien in het oosten en zuiden van ons land, maar daarna is de soort sterk achteruitgegaan. De waarnemingen van de laatste tientallen jaren betreffen waarschijnlijk allemaal zwervers. De vlinders vliegen in juni en juli in één generatie. Van het groentje zijn maar enkele Zeeuwse waarnemingen bekend. In 1985 werd de soort voor het laatst gemeld uit Lamswaarde (Zeeuws-Vlaanderen). Ook uit 1982 is een waarneming bekend, wellicht in de duinstrook tussen Zoutelande en Westkapelle, maar een exacte plaatsbeschrijving ontbreekt. De oud ste waarneming is van 1896 in de buurt van Renesse en Nieuw-Haamstede, maar ook hier van is geen nadere plaatsaanduiding bekend. In de periode van 1896 tot 1982 zijn, voor zover bekend, geen waarnemingen gedaan van deze soort in Zeeland, in de rest van Nederland kan het groentje nog wel worden waargenomen. Het groentje behoort tot de familie van de blauwtjes. Het heeft zijn naam uiteraard te danken aan de groene kleur van de onderkant van de vleugels. Omdat ze vaak met de vleugels dichtgeklapt zitten vallen ze in een groene omgeving slecht op. De soortnaam rubi wijst op de relatie met braamstruiken, maar wellicht is er toch een bredere basis nodig voor het groentje om te kunnen overle ven. De soort vliegt in één generatie van april tot eind juli, en komt voor in gebieden met voedselarme zandgronden, in heideterreinen en hoogvenen. De aanwezigheid van struiken is noodzakelijk, want de mannetjes gebruiken deze als observatiepost om hun omgeving in de gaten te houden. 124 Tauna~ Zeefantüccu

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2003 | | pagina 128