Waarnemerseffect Trends Bij zowel het verspreidingsbeeld als bij het waarnemingsgemiddelde zijn waarnemers effecten onvermijdelijk. Jarenlang regelmatig in hetzelfde gebied dagvlinders inventariseren leidt vanzelf tot een maximum aantal waarge nomen soorten en waarnemingen die boven het waarnemingsgemiddelde uitkomen. Zwer vende soorten, zoals rouwmantel, koningin- nenpage en kleine parelmoervlinder, die geen populatie in het gebied hebben worden op die manier op den duur wel een keer aangetroffen. De meeste hokken zijn echter slechts enkele malen bezocht zodat het waarnemerseffect beperkt is. Wanneer er een oproep is om zeer gericht naar een bepaalde soort te zoeken kan dit ook leiden tot hoge waarnemingsgemiddel den zoals van de eikenpage in 1999. Voor de onderzoeksperiode is de waarnemers ge vraagd om niet meer dan één telling per week uit te voeren om het waamemerseffect binnen de perken te houden. Sfeedoornpage Schommelingen in de vlinderstand zijn een natuurlijk verschijnsel. Het gaat meestal om een gunstige of ongunstige samenloop van omstandigheden. Parasieten en weersomstan digheden spelen daarbij een belangrijke rol. Uit landelijke cijfers blijkt telkens dat een goed of slecht jaar voor een bepaalde soort over het hele land zichtbaar is en niet een plaatselijk of regionaal verschijnsel is. Wel is het zo dat een soort zich tijdens een ongunstig jaar, soms tijdelijk, terugtrekt uit minder geschikte leefge bieden. In de onderzoeksperiode 1993 - 2002 zijn van diverse soorten negatieve en positieve trends zichtbaar in zowel status als waar nemingsgemiddelden. Het groot koolwitje had het van 1995 tot en met 1997 moeilijk, wat duidelijk zichtbaar is aan de lage waar nemingsgemiddelden in die jaren. De argus vlinder had van 1996 - 1998 een mindere periode, van 1999 - 2002 deed hij het weer prima. De kleine vos werd in de jaren 2000 - 2002 veel minder gezien dan daarvoor. De dikkopjes deden het in diezelfde jaren ook duidelijk minder. Met name het groot dikkopje vloog toen in veel lagere aantallen. Het zwart- sprietdikkopje vloog in minder hoge aantallen maar de status (verspreidingsbeeld) verander de niet omdat de soort normaal overal talrijk voorkomt. Het bruin blauwtje profiteerde sterk van de warme zomers in de jaren 1996 en 1997. Van de meeste soorten veranderde het verspreidingsbeeld niet opvallend veel in de onderzoeksperiode. Het landkaartje is de enige soort waarvan de status wel opvallend is veranderd. Was hij in het midden van de jaren negentig nog vrij zeldzaam, aan het begin van de 21e eeuw is hij vrij algemeen. Het lijkt erop dat de overige aan bos en struweel gebonden soorten zoals oranjetipje en gehakkelde aurelia op steeds meer plekken voorkomen. Weersomstandigheden kunnen grote invloed hebben op de vlinderstand. Hevige onweers buien met slagregens kunnen een grote slach ting aanrichten. Een periode van mooi weer juist in de top van de vliegtijd van een soort kan leiden tot een hoger waarnemingsgemid delde. Andersom kan dat natuurlijk ook. faunaZec(andica~

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2003 | | pagina 26