keuze waaruit zij de nectar halen meestal niet erg kieskeurig. Velden met luzerne of blad rammenas die in Zeeland veelvuldig aanwezig zijn, worden in de bloeitijd volop bezocht door vele verschillende soorten. Rupsen zijn echter wat meer kieskeurig wat hun voedsel betreft. Het is noodzakelijk dat ze, als ze uit het ei komen, op de goede plant zitten of tenminste in de buurt daarvan. Ze kunnen dan meteen voedsel tot zich nemen. De eierschaal van de rupsen bevat echter ook veel voedingswaarde. Veel rupsen consumeren na het uitkomen eerst de eierschaal en gaan daarna op zoek naar een voedselplant, waarbij een betrekkelijk grote afstand kan worden afgelegd. Het is vrij wel zeker dat sommige rupsjes alvorens in overwintering te gaan, slechts de eierschaal consumeren en uitsluitend op deze voeding de winter doorkomen. Bij sommige vlindersoorten is de rups voor wat betreft zijn voedselbron aangewezen op één plantensoort. Bij andere soorten neemt de rups genoegen met meer dere plantensoorten binnen een geslacht, of ze gebruiken uiteenlopende plantensoorten als voedselbron. Tenslotte kan nog worden opge merkt dat van sommige vlindersoorten de rupsen er kannibalistische gewoonten op na houden. Dit is voor deze dieren een mogelijk heid om: te voorkomen dat concurrentie optreedt om het weinig beschikbare voedsel. Dit geldt o.a. voor het oranjetipje. Rupsen van het oranjetipje vreten alle eitjes van soort genoten op die op dezelfde bloemtros van de voedselplant zijn gelegd. de voor sommige vlindersoorten benodigde hoeveelheid eiwitrijk voedsel tot zich te nemen. Dit verschijnsel doet zich bij veel blauwtjes voor, zoals bruin blauwtje en icarusblauwtje. Ad. 2. Vlinders maken, om zich te oriënteren, gebruik van makkelijk herkenbare punten in het landschap, zoals bomen of struiken. Ze vermijden uitgestrekte vlakten waarop ze zou den kunnen verdwalen. Ze geven de voorkeur aan een gevarieerd landschap met voldoende oriëntatiepunten. Tijdens de paringstijd verza melen de mannetjes van enkele soorten zich op markante plaatsen in het landschap. Ook bij soorten met territoriaal gedrag wordt de keuze van het territorium bepaald door vege tatiestructuren. Ad. 3 Vlinders zijn koudbloedige dieren. De lichaamstemperatuur is bij deze dieren volle dig afhankelijk van de omgevingstemperatuur. Om te kunnen vliegen hebben dagvlinders een lichaamstemperatuur van minstens 20°C nodig, de voorkeur ligt zelfs tussen de 30 en 35°C. Wanneer de omgevingstemperatuur niet hoog genoeg is zitten dagvlinders vaak met de vleugels gespreid om de warmte van de zon op te kunnen vangen. Op zeer warme dagen kan het echter voor vlinders te warm worden, zij zoeken dan een schaduwrijke plaats. Vlinders zijn vrij gevoelig voor wind. Om goed te kunnen vliegen hebben ze beschutting nodig. Ook dit geeft aan dat vlinders niet gebaat zijn bij een kaie vlakte. Geboomte en struikgewas zijn gewenst. Ad. 4. Vlinders overwinteren als ei, rups, pop of vlinder. In Zeeland komen overwinteraars voor in alle stadia. Een leefomgeving die geschikt is voor vlinders om te overwinteren is een plaats waar het overwinterende dier niet de kans loopt om te verdrinken omdat het gebied onder water komt te staan. Ook is het wenselijk dat tijdens de rustperiode het gebied niet of slechts gefaseerd wordt gemaaid. Ais we bovenstaande gegevens op een rijtje zetten is het mogelijk zich een voorstelling te maken welke plaatsen in Zeeland aantrekkelijk voor vlinders zouden kunnen zijn. Te denken valt aan bloemdijken, gefaseerd gemaaide bermen en slootkanten, half natuurlijke gras landen, houtwallen en duinvalleien. Voortplanting Terwijl het rupsstadium de tijd is waarop de dieren zoveel mogelijk eten en groeien, is het vlinderstadium de tijd waarin de voortplanting plaatsvindt. Bij de vlinders verschilt het gedrag gedurende het zoeken naar een part ner per soort. 29 'Dagvlinders in Zeeland

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2003 | | pagina 33