Sj'in met fiooibeestje eten van de vlinders doorgaans alleen het lichaam, de vleugels laten ze vallen. Ook rup sen worden door vogels veel gegeten. Bekende voorbeelden zijn koolmezen en pimpelmezen die dagelijks honderden rupsen als voedsel aan de jongen voeren. Mieren doden ook wel eens een rups om deze aan hun larven te voe ren. Volwassen mieren zelf eten geen vlees maar suikerhoudende vloeistoffen. Behalve een bedreiging voor de rupsen kunnen mieren echter ook bescherming geven aan een bepaalde groep rupsen, namelijk die van de blauwtjes. Deze bezitten klierwratjes die een stof afscheiden die bij de mieren een verzor gend gedrag kan opwekken. Een groot deel van de blauwtjes heeft ook een mogelijkheid om uit de rugklier een druppeltje stroperige vloeistof af te scheiden. Dit is voedsel voor de mieren die deze rupsen dan ook beschermen tegen bijvoorbeeld sluipwespen. Deze eigen schap van blauwtjes heet 'myrmecofilie'. Dit kan zelfs zover gaan dat de rupsen bescher ming kunnen vinden in het mierennest tegen eventuele belagers en bij een zeer goed ontwikkelde myrmecofilie waarbij rupsen bij aanraking door mieren een gedrag als van een mierenlarf vertonen worden ze zelfs geadop teerd in een mierennest. Het eten van de rupsen bestaat dan uit... mierenlarven! De vlinders staan ook bij spinnen op het menu. Ook zijn er krabspinnen die zich in bloemen verschuilen en de kleur daarvan aannemen. Een insect, bijvoorbeeld een vlinder, dat op de bloem neerstrijkt om nectar te verzamelen, wordt gegrepen en opgegeten. Verscheidene soorten sluipwespen en sluipvliegen leggen hun eieren in en op rupsen. De larven die daaruit komen parasiteren op de rups die daar uiteindelijk aan bezwijkt. Parasieten spelen een belangrijke rol in het reguleren van de vlin derpopulatie. Bij een grote vlinderpopulatie zullen er veel parasieten zijn, terwijl bij een geringe vlinderpopulatie ook het aantal para sieten beperkt zal blijven. Door dit principe van vraag en aanbod ontstaat er een eco logisch evenwicht, waar beide partijen bij gebaat zijn. Tabel 6.1 - Grootte van de 'Zeeuwse' vlinders Grootteklasse Vleugellengte in mm gemiddeld onder-bovengrens 1 Bijzonder klein 10 8,5-11,4 2 Zeer klein 13 11.5-14,4 3 Klein 16 14,5-17,5 4 Vrij klein 20 18-21 5 Gemiddelde grootte 24 22-25 6 Vrij groot 28 26-29 7 Groot 33 30-35 8 Zeer groot 40 36-43 9 Bijzonder groot 49 44-54 Onder de vleugellengte wordt verstaan de lengte van de voor vleugel vanaf de vleugelbasis tot aan de vleugeltop 'Dag-vlinders in Zeefand

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2003 | | pagina 35