Schor met hfoeiencf Camsoor hij Thofett Schorren en slikken Schorren zijn begroeide buitendijkse vlakten, die in het noorden kwelders genoemd worden. Ze zijn te vinden langs de deltawateren en dan met name langs de wat verder landinwaarts gelegen kusten. In een enkel geval, zoals Het Zwin en de Kaloot, is er sprake van gemengde complexen van duinen en schorren. In derge lijke gebieden is de vlinderfauna uitgebreider dan in pure schorgebieden. De vegetatie op schorren wordt gedomineerd door zout- planten. Veel belangrijke voedselplanten zoals grote brandnetel en akkerdistel ontbreken daardoor, wat de mogelijkheden voor dagvlin ders aanzienlijk inperkt. Houtige gewassen komen op schorren niet voor en dat betekent een nog verdergaande inperking als het gaat om de potentiële dagvlinderfauna. Anderzijds hebben schorren in de zomer een overvloed aan bloeiende nectarplanten zoals lamsoor en zeeaster. Soms gaat het om vele aaneengeslo ten hectaren bloeiende bloemen. Dagvlinders van ruige grazige terreinen zoals het zwart- sprietdikkopje, het oranje zandoogje en het bruin zandoogje kunnen daar zeer talrijk zijn. Maar ook allerlei soorten waarvan de voedsel plant voor de rups ver te zoeken is, komen toch mee-eten aan deze rijk gedekte tafel. Het grootste schorgebied, het Verdronken Land van Saeftinghe, herbergt langs de randen ook een aanzienlijke populatie hooibeestjes. Oudlandgebieden Het overgrote deel van Zeeland behoort in fysisch-geografische zin tot het zeekleigebied. Binnen het zeekleilandschap zijn een aantal landschappen te onderscheiden die onderling sterk van elkaar kunnen verschillen. Een op de ontstaanswijze gebaseerde indeling is die in Oudland en Nieuwland, waarbij de oude eilandkernen die als eersten bedijkt zijn behoren tot het Oudland. Craslandgebieden In zijn oorspronkelijke vorm bestaat het Oudland voor een groot deel uit laaggelegen, vochtig grasland. De bodem bestaat uit zee klei, met vaak op geringe diepte een veenlaag, het zogenaamde Hollandveen. Het veen is in de vroege Middeleeuwen veelvuldig over spoeld met zeewater. Daardoor hebben Oudlandgebieden in hun oorspronkelijke hoedanigheid vaak een uitgesproken zout karakter. De Oudlandgebieden zijn rijk aan reliëf, zowel doordat er na de bedijking slechts in beperkte mate inrichtingsmaatregelen zijn uitgevoerd, als ook tengevolge van Middel eeuwse veenwinning, de zogenaamde moer- nering. De belangrijkste voorbeelden van dergelijke gebieden zijn de Prunje op Schouwen-Duiveland, het platteland van Walcheren, de Poel en de Yerseke en Kapelse Moer op Zuid-Beveland, en de Putting bij Kloosterzande in Zeeuws-Vlaanderen. De meeste van deze Oudlandgebieden hebben in de decennia na de Tweede Wereldoorlog hun oorspronkelijke staat verloren als gevolg van ruilverkavelingen en andere landinrichtings- werken. Veelal zijn in deze gebieden natuur reservaten ontstaan en bewaard in hun oor spronkelijke vorm. Deze reservaten zijn ruimer bemeten naarmate een ruilverkaveling later in de tijd is uitgevoerd. De oudste gebieden waar 37 'Dag-vlinders in Zeefand

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2003 | | pagina 41