Nieuw/landgebieden Nieuwland is in historische zin de tegenpool van Oudland. Nieuwlandpolders zijn veelal aanwassen die tegen de oude eilandkernen ontstonden en vervolgens bedijkt werden. Soms vonden die bedijkingen plaats op heel kleine schaal, zoals in de Zak van Zuid- Beveland. Daar is een dicht netwerk van binnendijken ontstaan, die vrijwel allemaal ooit als zeedijk hebben dienst gedaan. Het grondgebruik in dergelijke kleine Nieuwland polders is gevarieerd. Vaak is er afwisselend fruitteelt en akkerbouw met een beperkte oppervlakte grasland. Het Overgrote deel van het Nieuwland wordt echter ingenomen door grootschalige akkers in een rechtlijnig en weinig gevarieerd landschap. Voorbeelden zijn onder meer te zien op Noord-Beveland en in grote delen van Midden-Zeeuws-Vlaanderen, en in de Wilhelminapolder op Zuid-Beveland. Voor dagvlinders is het in intensief beheerde cultuurlandschappen armoe troef, maar het Nieuwland herbergt gelukkig ook elementen die zeer de moeite waard zijn. Dijken Dijken vormen een belangrijke groeiplaats voor allerlei wilde planten. Niet voor niets is de term bloemdijken ontstaan. Dijken zijn overal in Zeeland te vinden, maar er is een aanzienlijk verschil in fijnmazigheid van het dijkennetwerk. Zo is de Zak van Zuid-Beveland een wirwar van dijken en dijkjes, en zijn de polders soms niet groter dan enkele tientallen hectaren. Daartegenover staat een groot schalig gebied als het platteland van Walcheren, waar op een oppervlakte van duizenden hectaren geen enkele dijk te vinden is. Dijken omvatten een heel scala aan micro biotopen die aan tal van vlinders volop moge lijkheden bieden. Zo waren de dijken in het verleden bekend om het vaak voorkomen van geelsprietdikkopjes, bruin blauwtjes en koe vinkjes. Juist deze kritische soorten hebben de laatste decennia een veer moeten laten, omdat het karakter van de dijken sterk veran derd is. De traditionele exploitatie met rond- Kreken, welen en inlagen zijn binnendijks gele gen moerasgebieden met een zeer verschillen de oorsprong en ontstaanswijze. Kreken, zoals bijvoorbeeld de Braakman in Midden-Zeeuws- Vlaanderen, de Schenge op Zuid-Beveland en de Bruintjeskreek op Sint-Philipsland, zijn restgeulen van oude getijdekreken. Bij de bedijking van de omringende polders waren deze nog dermate breed en diep dat ze niet konden worden gedempt of geëgaliseerd bij de inrichting van de nieuw gewonnen polder. Welen zijn stroomgaten die ontstaan zijn Kreken, welen en inlagen trekkende schaapskudden heeft haar economi sche basis verloren. Juist deze vorm van gebruik leverde echte bloemdijken op, die behalve door een overvloed aan bloeiende kruiden ook gekenmerkt werden door sterke afwisseling met plaatselijk struweelopslag. Veel dijken zijn dichtgegroeid met ruigtekrui den zoals dauwbraam, of bezet geraakt met gesloten struwelen. Daarmee hebben ze voor veel vlinders een groot deel van hun aantrek kelijkheid verloren. Hcggcngcbied bij Nisse 40 'Tauncu Zec(andica~

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2003 | | pagina 44