8.1 Standvlinders en trekvlinders Voor de beschrijving van een soort is een inde ling gemaakt met enkele vaste rubrieken. Allereerst wordt de Nederlandse naam van de vlinder genoemd, met daarachter (cursief gedrukt) de wetenschappelijke Latijnse naam. Deze bestaat altijd uit minstens twee namen: de geslachtsnaam en de soortnaam. Ter inlei ding worden in de soortteksten eerst wat opvallende, meestal zichtbare kenmerken van een vlindersoort beschreven. Onder het kopje 'Voorkomen en leefgebied' wordt meestal de status van een soort genoemd, alsook een beschrijving van gebieden in Zeeland waar de soort is waargenomen. Onder het kopje 'Ecologie' staat een beschrijving van de diver se stadia waarin een soort voorkomt, het aan tal generaties wordt genoemd en de relatie met waard- en nectarplanten. Tenslotte wordt onder het kopje 'Aanbevelingen' beschreven waar rekening mee gehouden dient te worden om de soort overlevingskansen te bieden. Bij elke soort hoort ook een verspreidingskaartje, waarop met gekleurde stippen is aangegeven waar een soort in de afgelopen tien jaar is waargenomen. Daarnaast geeft een vliegtij- dengrafiek aan in welke periode van het jaar een soort gezien is. Vaak is uit zo'n grafiek af te lezen hoeveel generaties een soort heeft. Er is naar gestreefd om van alle stand- en trek- vlindersoorten duidelijke foto's op te nemen in deze dagvlinderatlas. Bij de zwervers, dwaal gasten en verdwenen soorten is hierin een keuze gemaakt. De fotoverantwoording is achter in deze atlas te vinden. 45

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2003 | | pagina 49