Groot dikkopje
Oef (odes fannus
Ecologie
Het groot dikkopje is, gezien de vliegtijd, min
of meer een buitenbeentje onder de dagvlin
ders. In de top van zijn vliegtijd, met name
eind juni, zijn er weinig andere dagvlindersoor
ten actief. Het groot dikkopje is in die periode
op diverse plekken alleen met soortgenoten
aan te treffen. Waarnemers gaan in die zoge
naamde stille periode niet vaak het veld in
waardoor het groot dikkopje makkelijk gemist
wordt tijdens inventarisaties. Het groot dik
kopje is duidelijk wat groter dan de andere in
Zeeland voorkomende dikkopjes. Kenmerkend
zijn de lichte vlekjes op de boven- en onder
kant van de vleugels. Wie de kans ziet om de
vlinder van dichtbij te bekijken zal opmerken
dat de sprietknopjes gehaakt zijn, wat bij de
andere dikkopjes niet het geval is. De vlucht is
meestal kort en snel waardoor de vlinders
moeilijk te volgen zijn.
Voorkomen en leefgebied
Het groot dikkopje wordt regelmatig gezien
iangs houtsingels, bosranden en op bospaden.
De soort komt weliswaar in alle delen van de
provincie voor maar er zijn duidelijk verschillen
per regio. In de onderzoeksperiode zijn bij
voorbeeld relatief weinig vlinders gezien in
Zeeuws-Vlaanderen. Uit het verspreidings
beeld blijkt duidelijk dat het groot dikkopje,
evenals het bont zandoogje, een voorkeur
heeft voor het Walcherse landschap. De
omstandigheden zijn daar blijkbaar optimaal.
Delen van Walcheren bestaan uit een klein
schalig netwerk van sloten en binnenwegen
begeleidt door houtsingels. Beschutting (hout
singels) en vochtige omgeving (sloten) in
combinatie met voedselrijke ruige vegetatie
(leefgebied rups) is op Walcheren ruimschoots
voorhanden. Terwijl op de meeste vindplaat
sen meestal één of enkele vlinders tegelijk
worden gezien, zijn op Walcheren meerdere
plekken bekend waar tientallen vlinders
tegelijkertijd zijn geteld, in de duinen wordt
het groot dikkopje aangetroffen op vochtige
plekken met struweel, niet of nauwelijks in de
droge duinen. In het open polderlandschap
wordt hij ook af en toe waargenomen, maar
dan vrijwel altijd langs slootkanten.
Eitjes worden afzonderlijk afgezet op diverse
grassen in vochtige grazige ruigtevegetaties.
De rupsjes komen vrij snel uit waarna zij zich
ontwikkelen in de zomer en nazomer. De half-
volgroeide rupsjes overwinteren afzonderlijk in
coconnetjes van bijeengesponnen grasblaad
jes. In de lente en voorzomer ontwikkelen de
rupsen zich verder en verpoppen, waarna
vanaf juni tot half augustus vlinders verschij
nen in één generatie. De piek van de vliegtijd
ioopt van half juni tot half juli. Daarmee valt
deze grotendeels buiten de vliegtijd van het
uiterst algemene zwartsprietdikkopje. Op veel
vliegplaatsen die warm en zonnig gelegen zijn
'FaunaZeefandtca