em's breed scherm kunnen vormen. De tentakels kunnen teruggetrokken worden in schedes. Het is heel boeiend het gedrag gade te slaan, waarbij het dier zich een hele slag om z'n lange as draait. De slag dient ervoor om de prooi af te leveren, waarbij z'n tentakels in de schedes getrokken worden. Zoals hiervoor opgemerkt eten vele vissoorten ribkwallen. In de Noordzee zijn dat, behalve de reeds genoemde Snotolf, de Makreel en de Doornhaai (zie Ates, 1988, voor meer soorten). Grote aantallen Zeedruiven vallen bovendien ten prooi aan bodemdieren met een geschikt vangapparaat zoals zeeanemonen, krabben en heremietkreeften. De belangrijkste rover van Zeedruiven lijkt een andere ribkwallensoort te zijn. De Meloenkwal (zie hierna) duikt tijdens of kort na de maximale uitbreiding van de Zeedruif op. Zijn populatie vermeerdert zich in korte tijd ten koste van de zeedruif. Heel dikwijls kun je Meloenkwallen met één of zelfs twee (De Blauwe, 2003) Zeedruiven in zijn maag zien rondzwemmen. De Zeedruif komt voor in ondiepe delen van de Atlantische Oceaan, waar de temperatuur van het zeewater tussen ongeveer 2 en 21°C blijft (Greve, 1972; Esser, et al, 2004). Het is geen bewoner van de open oceaan. Er zijn ook bronnen die aangeven dat de Zeedruif een kosmopoliet zou zijn, maar vermoedelijk worden daarbij verwante soorten inbegrepen. Het valt op dat in andere streken de grootste aantallen Zeedruiven soms in andere jaargetijden worden gemeld dan bij ons. In Nederlandse wateren is de Zeedruif elk voorjaar massaal aanwezig. Hij spoelt soms massaal op het strand aan. Doorgaans wordt hij na eind juni nog maar spaarzaam waargenomen. Welke omstandigheden ertoe leiden dat in sommige jaren tot eind augustus Zeedruiven aangetroffen kunnen worden, is niet bekend. In 2003 was dat in de Oosterschelde en de Grevelingen het geval. De in die zomer gevonden dieren werden niet groter dan 8-9 mm, terwijl de meeste dieren van de eerste "generatie", zoals in elk voorjaar, meer dan dubbel zo groot waren voordat zij uit het plankton verdwenen. Volgens Esser, et al. (2004) zou het om een recent verschijnsel gaan. In de winter verblijft de rest van de populatie in dieper water, maar een mogelijke relatie met de bodem is niet geheel duidelijk. Meloenkwal Beroe gracilis Künne, 1939 Meloenkwalletjes lijken op kleine door zichtige augurkjes. Niet op meloenen, kijk maar naar de foto. Groter dan 30 mm zijn Meloenkwal met zeedrui 110 fauna l^eelandica

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2005 | | pagina 114