ze nooit. Net als bij de Zeedruif strekken de rijen kamplaatjes zich uit tot op onge veer 3A van het lichaam in de richting van de mond. Volwassen Meloenkwallen zijn doorzichtig, soms is er een enigszins melk achtige of roze weerschijn. Jonge dieren hebben vaak kleine roze vlekjes. Meloenkwallen zwemmen met de mond naar voren. De mond is zo groot dat hij zich over de hele voorkant uitstrekt. De kennis van de voortplanting van de Meloenkwal is gering. Aan de algemeen heden die in de inleiding staan is weinig of niets toe te voegen. Meloenkwallen hebben geen tentakels. Dit betekent dat ze hun prooi niet uit het water hengelen zoals Zeedruiven dat doen. In plaats daarvan zijn het actieve en wendbare jagers. Ze jagen op Zeedruiven. Omdat ribkwallen geen ogen hebben, sporen ze hun prooi hoogstwaarschijnlijk langs che mische weg op. Bij het eerste contact met de prooi opent zich de mond razendsnel en over de hele breedte. Het is mogelijk dat de inwaartse beweging van de prooi teweeggebracht wordt door onderdruk in de maagholte, die het gevolg is van uitzet ting van de lichaamswand. Inname van de prooi wordt zonder twijfel geholpen door de zweepharen aan de binnenzijde van de mond. Zeedruiven die vaak groter zijn dan hijzelf is, weet de Meloenkwal op te slokken. Onder water kan men ze langs zien drijven met nog herkenbare, soms nog met hun kamplaatjes bewegende zee druiven, in het lichaam. Als een prooi al te groot is kunnen er ook stukken af gebeten worden. Hoe dat precies gebeurt is een mysterieuze zaak. Over de rovers van de Meloenkwal is niet al te veel bekend, maar er behoeft geen twijfel te bestaan dat verschillende vissoorten er wel pap van lusten, bijv. de Snotolf (Ates, 1987). Wat er na het seizoensgewijze optreden van de Meloenkwal gebeurt is een mysterie. De Meloenkwal komt wereldwijd voor in gematigde tot koude wateren. Aan onze kust kunnen we ze vooral vanaf april en mei aantreffen, soms massaal. De aantal len nemen daarna snel af, maar de soort is vrijwel het hele jaar wel te vinden. In Zeeland komen de kwallen vooral in het oostelijk deel van de Oosterschelde en de Grevelingen voor. Opmerkingen Dikwijls wordt de geslachtsnaam van deze soort gespeld als Beroë. Dat is onjuist: in het Latijn en het Grieks gebruikt men immers ook geen leestekens zoals een trema. In het verleden werd de Meloenkwal dikwijls Beroe cucumis Fabricius, 1780 genoemd. Dat is echter een andere soort die veel groter kan worden, tot 15 cm lengte, vaak enigszins rode ribben heeft en plomper gebouwd is. De Nederlandse naam van B. cucumis luidt Komkommer kwal. In Nederlandse wateren wordt deze soort maar zelden waargenomen. Jonge Komkommerkwallen kunnen moeilijk tot onmogelijk van Meloenkwallen onder scheiden worden. Wordt de Komkommer kwal in Nederland weinig herkend of is hij echt zeldzaam? De Meloenkwal eet, zoals reeds vermeld, bijna uitsluitend Zeedruiven, terwijl de Komkommerkwal de voorkeur geeft aan Bolinopsis. Bolinopsis infundibulum (O.F. Müller, 1776) wordt de laatste jaren steeds vaker in Nederland gezien (Holsteijn, 2002). Het is een heel karakteristieke soort (peer-vormig als je tegen zijn "vleugels" aan kijkt). Zijn bijzondere doorzichtigheid zal niet bijdragen aan het aantal waarne mingen. 111 5(eefauna in getand

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2005 | | pagina 115