Zeeuwse fauna
Van de groep der mariene tricladen
of Maricola is de soort Uteriporus
vulgaris (Bergendal, 1890) door Den
Hartog (1963) voor een groot aantal
plaatsen op de kusten van de Zeeuwse
en Zuidhollandse eilanden vermeld.
Het is een kleine, slanke soort,
variërend van 3.5-9 mm lang en 1.00
- 1.75 mm breed. De kop is afgeknot,
met de voorrand enigszins convex.
De kleur van de bovenzijde varieert
van melk-wit, geel-bruin tot licht
bruin; de ogen liggen in twee kleine,
ongepigmenteerde velden; onderzijde
ongepigmenteerd. Aan de buikzijde
van het dier, in de achterste helft van het
lichaam, zijn drie openingen aanwezig
die in de lengteas achter elkaar liggen:
één mondopening en twee genitale
openingen, de laatste twee heel dicht
bij elkaar. Het bezit van meerdere
gonoporen of genitale openingen is
tamelijk bijzonder onder Tricladen.
Voor anatomische details betreffende
het copulatieapparaat, zie Sluys (1989).
U. vulgaris is een soort die gewoonlijk
in het eulittoraal leeft en daar gevonden
kan worden op harde substraten,
maar ook op schorren, zij het altijd
onder stenen, graszoden, kleikluiten,
aangespoelde objecten. Soms kunnen
ongeveer 100 exemplaren onder één
steen voorkomen (Den Hartog 1962).
U. vulgaris is bestand tegen tamelijk
grote variaties in zoutgehalte. Naast
de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden
is U. vulgaris binnen Nederland
verder gevonden op een kwelder
op Terschelling en op het Balgzand
(Den Hartog 1963). Aan de oostelijke
zijde van de Atlantische Oceaan komt
de soort voor van Ambleteuse tot
in de Witte Zee, inclusief de kusten
van Groot-Brittannië, Ierland en de
Baltische Zee (tot de Kieler Bocht).
Daarnaast komt IJ. vulgaris ook voor
aan de andere kant van de Atlantische
Oceaan, namelijk van Maine tot en met
Newfoundland.
In sommige zwak-brakke
binnenwatertjes in Zeeland zijn ook
twee soorten van Tricladen gevonden
die in feite tot de taxonomische (en
ecologische) groep van de zoetwater-
tricladen of Paludicola behoren, te
weten Dendrocoelum lacteum (Müller,
1774) en Polycelis nigra (Müller,
1774).
D. lacteum is een ongepigmenteerde,
melkwitte soort met een afgekotte kop
die aan de onderzijde van voorrand
een soort zuignap heeft. Midden op
de bovenzijde van de kop liggen
twee kleine pigmenbeker-ogen. Het
langwerpige lichaam kan een afmeting
bereiken van 25 mm lengte x 6 mm
breedte. De kop van P. nigra is ook
tamelijk afgeknot, afgeplat, maar in het
midden van de voorrand toch voorzien
van een kleine punt. In tegenstelling
tot D. lacteum, is P. nigra juist een
zeer gepigmenteerde soort, met zwart
of zwart-bruine bovenzijde. Een
karakteristiek kenmerk is dat P. nigra
niet twee ogen heeft maar vele kleine
ogen in een enkele rij langs de gehele
koprand en het eerste gedeelte van het
lichaam. Deze soort kan afmetingen
bereiken van 12 x 2.5 mm. Weeber
(1979) vond P. nigra op een aantal
plaatsen in Zeeuws-Vlaanderen en op
Schouwen en vermeldt D. lacteum
van een paar plaatsen in Zeeuws-
117
Zeefauna in Zeeland