B. matsushimana (Toriumi, 1951), B. benedeni (Foettinger, 1886), en Pedicellina cernua (Pallas, 1774) Het belangrijkste, althans het gemakkelijkst waarneembare verschil tussen deze twee geslachten zit hem in de steeltjes. Bij het geslacht Barentsia zijn die meestal verdeeld in geledingen met een soort knietjes ertussen. De steeltjes zijn alleen buigbaar in die knietjes, uitgezonderd het bovenste deel, vlak onder de kelk, dat zeer flexibel kan zijn. Pedicellina-soorten hebben ongelede, buigzame en gespierde steeltjes. B. gracilis heeft kruipende stolonen. De steeltjes zijn slank, en hebben geen, één of twee geledingen. Daarbij zijn de stukjes tussen de "knietjes" veel langer dan de knietjes zelf. De steeltjes zijn relatief lang (2 tot 5 mm), terwijl de eivormige kelk zelf minder dan een halve mm in doorsnede is. Hij heeft 12 tot 18 tentakels. Hij komt veel voor op schelpen (vooral in de ribbels op soorten als kokkels), maar ook op krabben, hydroidpoliepen en mosdiertjes, en op de onderste delen van grotere wieren. De soort is te vinden in het intergetijdengebied en tot enige meters onder de laagwaterlijn. Het is een typisch mariene soort, en hij kan niet goed tegen grote zoutgehaltewisselingen: komt daarom niet voor in riviermondingen. In West-Europa is het de algemeenste soort van dit geslacht. B. matsushimana vormt uitgebreide kolonies. Hij verschilt van de vorige soort doordat de steeltjes korter zijn: meestal niet langer dan 1,5 mm (maar er zijn uitzonderingen, tot wel 4 mm in doorsnede). Bovendien hebben de steeltjes geen geledingen, daarentegen wel een opvallend gespierde basis. De kelk heeft 12 tot 14 tentakels. Hij komt voor van laag in het intergetijdengebied tot in ondiep water en groeit op allerlei soorten harde ondergrond en op wieren. Hoewel hij niet vaak gezien wordt, wordt aangenomen dat hij overal langs de kusten van de Noordzee niet zeldzaam is. De steeltjes van B. benedeni hebben vele geledingen, en dus ook vele "knietjes". Ze zijn relatief lang: tot wel 1 cm. De kelk is driehoekig van vorm. Er zijn 14 tot 20 lange tentakels. Deze soort is te vinden op diverse soorten ondergrond. Hij verdraagt een grote range aan zoutgehalten, maar komt toch meestal in brak water voor. Voorts kan hij goed tegen vervuild water. De meeste kans om hem tegen te komen heb je in riviermondingen en in havens, bijvoorbeeld op de palen onder een pier. De ruim een halve mm dikke stolonen van Pedicellina cernua groeien over de ondergrond. De steeltjes van de individuen zijn meestal niet langer dan 1 mm, en 144 Jauna Jeelandica

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2005 | | pagina 148