De polypide draagt een tcntakelkrans;
deze wordt uit het omhulsel naar
buiten gebracht om voedseldeeltjes
te verzamelen. De tentakels hebben
namelijk trilharen die een waterstroom
in de richting van de mond laten
ontstaan.
Bij sommige soorten zijn broedkamers
aanwezig; de eieren ontwikkelen zich
hierin tot embryo's; deze larven komen
vervolgens in het water terecht en
zwemmen er een beperkte tijd (soms
maar enkele uren) rond.
Een larve hecht zich vast op een
harde ondergrond en wordt het eerste
individu van de toekomstige kolonie.
Door knopvorming krijgt dit individu
dan genetisch identieke nakomelingen,
die aan de ouder gehecht blijven en zo
ontstaat een kolonie. De kolonievorm
is vaak kenmerkend voor de soort,
vaak een korstvormige of een opgericht
struikvormige kolonie.
De meerderheid van de mosdiertjes
leeft in zee. Sommige soorten
leven in riviermondingen of brakke
binnenwateren, slechts een klein
aantal soorten leeft in zoet water.
Mosdiertjes leven vastgehecht op
een vaste ondergrond: aan dijken,
onze kunstmatige rotskusten, komen
tientallen soorten voor, voornamelijk bij
de laagwaterlijn of in het sublittoraal.
Onze zandige kust is zonder meer arm
aan mosdiertjes te noemen; meestal
kunnen er slechts aangespoelde
kolonies verzameld worden.
Zeeland heeft een groot aantal uitermate
geschikte substraten:
golfbrekers, havenpijlers, pontons
in jachthavens, scheepshuiden en
kademuren. Allerhande substraat is
drager van mosdiertjes: hout, wieren,
zakpijpen, stenen, schelpen, plastic of
rubberenvoorwerpen.krabbenschilden,
hydroïden en dergelijke. Aangespoeld
in de vloedlijn komen ze ook los voor,
het bekendst zijn het Bladmosdiertje
-Flustrafótiacea), het Harig mosdiertje
E/ectra pilos®} en de Zeevinger
Alcyonidium sp.). J
Afhankelijk van zoutgehalte en
vervuiling heeft elke plaats zo zijn
eigen soortensamenstelling.
De brakke wateren herbergen
overigens weinig soorten, maar toch
enkele bijzondere, waarvan het soms
rifvormende "Palingbrood" (Electra
crustulentade bekendste is.
Wie mosselen klaarmaakt, komt
ongewild en vaak onbewust in contact
met de meest algemene inheemse
mosdiersoorten.
Naast de zeepokken komen op
de mosselschelpen twee soorten
mosdiertjes voor.
De ene soort (Conopeum reticulum)
is een korstvormende soort die een
verkalkt huisje maakt. Hij is te
herkennen aan de kalkachtige korstje
met gaatjes, net kantwerk. Achter elk
gaatje zit de tentakelkrans van het
diertje.
De andere soort, Alcyonidium mytili
is niet verkalkt en herkenbaar als een
dunne gelatineuze laag.
Overigens kunnen soms ook
A. polyoum en A. gelatinosum op
mosselen gevonden worden.
147
2(eefauna in %ee(and