Conopeum seurati (Canu, 1928) Dit is een algemene soort van brak binnenwater waar op allerlei substraten dunne korstvormige kolonies gevormd worden; vaak samen voor met Electra crustulenta. Soms groeien beide soorten door elkaar heen; volumineuze kolonies of rifvorming zijn bij deze soort echter nooit waargenomen. Bicellariella ciliata (Linnaeus, 1758) Haarmosdiertje Dit is een algemene soort in het zoute getij denwater met een lichte voorkeur voorietsbeschutteplaatsen.Dekolonies zijn onregelmatig struikvormig. Scrupocellaria scruposa (Linnaeus, 1758) Steencelpoliep, Steenmosdiertje De kolonies vormen kleine opstaande struikjes; meestal op stenen maar ook op andere harde substraten. De soort komt algemeen voor in het zoute getij denwater Cryptosula pallasiana (Moll, 1803) Deze soort vormt dunne korstvormige kolonies op harde ondergrond; het meest op stenen. De indruk bestaat dat er een lichte voorkeur is voor wat beschutte plaatsten, zoals havens; de soort komt overal in het zoutwatergetijdengebied voor. 'aarinosdiertji Levende stenen /Palingbrood (Electra crustulenta) Mosdiertjes zijn niet zo in het oog springend en daardoor bij de meeste mensen onbekend. Levende stenen vormen daarop een uitzondering. Alleen al de vele namen, die dit mosdiertje toebedeeld heeft gekregen, wijzen daarop: Palingbrood, levende of groeiende stenen, kaaskens, ziltsteen en zouterik. Tegelijkertijd allemaal namen die de nieuwsgierigheid opwekken. Voor het schrijven van een lesbrief in 1984 over de levende stenen in het Kaaskenswater bij Zierikzee was niet veel informatie voorhanden: De eerste die een beschrijving gaf van deze mosdiertjes was de geschiedschrijver Van Alkemade in 1729. Het meertje De Waal bij Rockanje trok de aandacht van wetenschappers. Het verhaal ging dat het water geneeskrachtig zou zijn. Gooide men een voorwerp in het water dan versteende die na verloop van tijd. Van Alkemade beschreef het verschijnsel als volgt: 'een rotting, stok, of iets dergelijks, daarin geworpen en een wijl tijds gelaten zijnde, met diergelijke taaije en steenwordende stof beslagen, overdekt en oversteend worden, zulks eindelijk dezelve geheel van graauwen steen gelijkenen Een verklaring kon hij nog niet geven. Job Baster kwam drieëndertig jaar later (in 1762) met zijn beschrijving al dichter bij de waarheid. Hij noemt de levende stenen Eschara's en zegt: 'Ik ben overtuigt, dat deeze Eschara een Plant-dier is: dat 'is en een groei/end, en een dierelyk wèezen 150 fauna feelandica

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2005 | | pagina 154