Dat werd bevestigd door W. S. S. van Benthem Jutting die tijdens de inundatie van Walcheren
van oktober 1944 tot oktober 1945 zag dat de levende stenen profiteerden van de nieuwe
omstandigheden en zich snel vestigden op takken en daarbij zelfs mosselen en zeepokken
overgroeiden. Hun groeikracht kon daarbij goed gemeten worden: In een jaar groeiden de
kolonies van een fragiel netwerkje uit tot kussens van 20 cm en meer.
Of ze op de lange duur de concurrentie in zout water zouden kunnen weerstaan is twijfelachtig.
In brak water hebben ze echter de alleenheerschappij. Ze bezorgen zelfs overlast door hun
voorkeur om onder bruggen, langs kades en in duikers te groeien en zo de doorstroom van het
water te belemmeren. In het jaarverslag van 1932 meldt het waterschap Walcheren dat er veel
tijd besteed wordt aan het verwijderen van zouterik. De naam ziltsteen duidt eveneens op het
zoute milieu. De levende stenen kunnen zoals uit dit stukje blijkt behoorlijke schommelingen
van het zoutgehalte verdragen. Net als de stromatolieten gebruikt Schedefonteinkruid de
riffen als ondergrond. In de Terluchtse Weel is dat goed te zien. De riffen vormen tot slot een
ideale woonplaats voor tal van dieren. Baster's drijfhorentje (Semisalsa stagnorum) is daar
een voorbeeld van. Het slakje is in het Kaaskenswater, bij Ouddorp en op Pellworm gevonden
en dankt zijn naam aan Job Baster, die dit slakje voor het eerst beschreef. Het lijkt erg op het
Wadslakje, dat op de schorren massaal voorkomt, en voor de leek zijn deze soorten niet uit
elkaar te houden. De Oproller (een brakwaterpissebed), de Vlokreeft en de Zeeduizendpoot
zijn andere bewoners van het rif. Op het rif groeien de Brakwaterpoliep en de Klokpoliep, die
op hun beurt bezocht worden door een piepklein naaktslakje (Embletoma pallida), die beide
poliepen eet. Met een binoculair is deze miniwereld bij een vergroting van 40 maal goed te
bewonderen. Zo gaan de levende stenen echt leven!
De rifbewoners trekken weer vissen aan, zoals de paling, en daarmee is de laatste volksnaam
van dit wonderlijke mosdier verklaard.
152
Jauna i^eefandica
broo i