Nederlandse volks)namen
Tegenwoordig wordt alleen het
woord zakpijp of manteldier gebruikt
wanneer we het hebben over de
diergroep als geheel. Het geven van
een Nederlandse naam is in dieren- en
plantenrijk nogal eens aanleiding tot
creatieve uitingen. Een naam waarin
de waarnemer tenminste iets van de
uitwendige eigenschappen van een
plant of dier kan herkennen, verdient
hierbij natuurlijk de voorkeur.
Dat er af en toe veranderingen in de
Nederlandse naamgeving worden
voorgesteld is vanzelfsprekend. Deze
voorstellen zijn in een aantal gevallen
ook weer discutabel....
Ten opzichte van de eerste
overzichtspublicatie van de
Nederlandse zakpijpen (Buizer, 1983)
zijn er verschillende naamswijzigingen
opgetreden. We hanteren in dit
hoofdstuk van de Fauna Zeelandica de
meest recente namen, zoals ze worden
gebruikt door de stichting Anemoon.
In een niet zo heel ver verleden
waren er verschillende volksnamen in
gebruik. Zo nam Korringa waar dat in
Zeeland de Paarse geleikorst (Botryllus
schlosseri) plaatselijk 'puienmoer'
werd genoemd. Walrecht tekende de
naam 'putendril' op.
In beide gevallen is de taalkundige
verwantschap met kikkerdril
aannemelijk.
Voor deze soort wordt ook wel de
naam 'sterretje' gebruikt, maar dit kan
aanleiding zijn tot verwarring met een
zeepokkensoort die in onze taal ook
sterretje wordt genoemd.
Namen als 'pissers', 'zeikers' en
'patatten' kwamen ook wel voor.
Waarnemenverzamelen,
determineren en bewaren
Overal waar een harde ondergrond
(substraat) beschikbaar is, kunnen
zakpijpen worden aangetroffen.
De onder andere in de literatuur
en op internet beschikbare
verspreidingskaartjes geven een
indicatie waar zakpijpen op dat moment
zijn waargenomen. Er treden variaties
op in het voorkomen, niet alleen in het
al dan niet voorkomen op een plek,
maar ook in aantallen in de tijd. De
laatste jaren wordt er in het kader van
de monitoring van onze fauna veel
aandacht besteed aan het verzamelen
van kwalitatieve en kwantitatieve
gegevens en de zorgvuldige, veelal
statistische verwerking daarvan. Mede
daardoor is ons inzicht in het voorkomen
en de optredende trends daarin stukken
vooruit gegaan. Onder andere op het
internet zijn veel van deze gegevens te
raadplegen. Zakpijpen zijn te vinden
door bij laag water stenen om te keren,
onder zwaardere stenen te voelen
('kledderige drelletjes') waarbij we
ons kunnen vergissen met onder andere
zee-anemonen, door te snorkelen of
met perslucht te duiken; of door in het
water hangende touwen, boeien etc. te
bestuderen. Pontons en grotere boeien
die periodiek op de wal worden gezet
vormen een makkelijk te bestuderen
substraat. In de vele jachthavens zijn
pontons een ideale verzamelplaats.
Soms levert een kortocht met een
oestervisser verrassende gegevens
op. Aplidium glabrum, de Glanzende
bolzakpijp, was al eerder in ons land
vastgesteld. Maar tijdens een kortocht
met een oestervisser in 1989 werden
171
'eefauna in Zeeland