P- ink!: water. Doordat de dieren bepaalde stoffen, waaronder zware metalen, in hun lichaam ophopen, kunnen ze toch als milieu-indicator worden gezien. Van een aantal dieren is bekend dat ze ook wel Ruwe zakpijpen eten, zoals zeehonden, zeesterren, krabben en vissen zoals de Schol. Hierbij is het ook leuk te vermelden dat diverse soorten zakpijpen ook door de mens gegeten worden, maar niet de ruwe zakpijp. Doordat de zakpijp nauwelijks middelen heeft om zich te verdedigen, is het ook niet verwonderlijk dat er bepaalde dieren in de ruime mantel kunnen leven. Het betreft dan vaak kleine kreeftachtigen die hier een prima milieu aantreffen, want door de voortdurende waterstroom is er geen gebrek aan voedsel en zuurstof. De Ruwe zakpijp houdt van rustig water en tolereert lage zuurstof gehalten, zodat je hem in grote aantallen kunt aantreffen in havens op pontons. Uit tellingen is gebleken dat dichtheden van 800 dieren per m2 kunnen voorkomen. Ze vestigen zich op allerlei hard substraat, maar ook op soortgenoten. Ze zijn langs de hele Nederlandse kust aan te treffen, maar ook zijn ze aangetroffen op diverse plaatsen op de Noordzee. Het verspreidingsgebied strekt zich uit van noord-Noorwegen en de Britse Eilanden tot in de Middellandse Zee; in de Oostzee wordt hij alleen in het westelijk gedeelte aangetroffen. In tegenstelling tot een aantal andere soorten, die uit verre streken hierheen zijn gekomen met ballastwater of aangehecht aan scheepswanden, is dit wel een echte inheemse soort. Harige zakpijp (Ascidiella scabra (O.F. Müller,1776)) Deze soort is flink wat kleiner dan Ascidiella aspersa - meestal niet groter dan 4 cm. De in- en uitstroomopening zitten bijna bovenaan het lichaam. In de instroomopening zitten 30-110 kleine K- li j, tentakeltjes, die vooral dienen als filter: ze houden grotere voedseldeeltjes tegen, zodat die de toegang tot de kieuwzeef niet kunnen blokkeren. De huid is kraakbeenachtig, glad of gerimpeld. De kleur is ook die van kraakbeen: bleek en halfdoorzichtig; vaak zijn aan de bovenkant op de mantel meer of minder duidelijke roodachtige pigmentvlekken zichtbaar, en zitten er vrijwel altijd 8 kleine rode papillen rond de in- zowel als de uitstroomopening. Dit kenmerk kan gebruikt worden ter onderscheiding van deze soort van A. aspersa. De naam "harig" duidt op de eigenschap om soms haarachtige uitsteeksels (fibrillen) te produceren op de mantel. 177 7.C. Vv, ï(eefauna in i^eefand

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2005 | | pagina 181