De soort lijkt vooral rustig water
te prefereren, waar ze dan met
name op pontons, touwen en
palen, maar ook op ander hard
substraat aangetroffen worden.
De onregelmatig gevormde kolonies,
die vaak als een soort dunne overtrek
over een ondergrond liggen, kunnen
aangetroffen worden op schelpen en
stenen, maar ook wel op hout en andere
organismen, van de laagwaterlijn tot
ca. 400 m diepte. De kolonies zijn
echter meestal veel dikker dan die van
andere kolonievormende zakpijpen,
zoals de Paarse geleikorst en de Grijze
korstzakpijp.
Noordoostelijke Atlantische Oceaan,
van Noord-Schotland tot de poolzee,
en sinds 1977 ook in Nederland. Vooral
zeer ondiep (<2 m) in de Grevelingen
is deze soort lokaal massaal aanwezig;
in de Oosterschelde zeldzamer.
De voortplantingsorganen liggen in
het achterste deel van het lichaam. De
eierstokken liggen boven, en daaronder,
in een dubbele rij, de mannelijke
voortplantingsorganen.
De volwassen exemplaren worden
vooral gezien in de tweede helft van
het jaar, met een piek in augustus en
september.
Dit is een recentelijk in ons land
ingevoerde soort. Hij is in 1977 voorliet
eerst in Nederland aangetroffen, in de
Oosterschelde bij Yerseke. Inmiddels
is hij in deze zeearm algemeen, en
plaatselijk zelfs massaal aanwezig.
Ook wordt hij sinds 1988 in ruime mate
in de Grevelingen aangetroffen, vaak
samen met andere zakpijpsoorten,
zoals de nog recentere nieuwkomer, de
Druipzakpijp (zie aldaar).
Slingerzakpijp
(Botrylloides violaceus Oka, 1927}
De kolonies zien eruit als platte, vrij
slijmerige overtreksels op een stevige
ondergrond. De kleur is grijs, oranje
of rood. De aparte individuen, ook
hier weer zoïden genoemd, zitten in
twee min of meer duidelijk herkenbare
evenwijdige rijen, of in langwerpige
ovalen binnen een grotere kolonie.
Soms zitten ze op de rand van de
kolonie netjes naast elkaar.
De soort wordt vooral gevonden in
tamelijk beschutte locaties, zoals
havenkommen langs de Oosterschelde.
Daar bevinden de kolonies zich vooral
184
Jauna Zeelandica