i:r\.v
Korte geschiedenis van Zeelands
grote zoute wateren
Nederland in zijn geheel, maar Zeeland
in het bijzonder, is van oorsprong een
deltagebied en veel Zeeuwse wateren
behoren daarom oorspronkelijk tot de
kustzone. In vroeger tijden (van ongeveer
3000 tot 600 v. Chr.) bestond Zeeland
voornamelijk uit een uitgestrekt kustmoeras
achter een barrière van strandwallen en
duinen. Er kon op uitgebreide schaal
veenvorming plaatsvinden. De Maas en
de Schelde stroomden door dit gebied naar
zee. Tussen 600 v. Chr. en 100 na Chr. werd
het veengebied door de binnendringende
zee versnipperd. Het veengebied verdronk
en op het veen werd een sliblaag afgezet.
Er ontstonden zo vele eilanden, schorren
en slikken en daartussen zeearmen en
riviermondingen. Zeeland was toen
een immens getijdengebied waarin het
f
rivierwater van de Schelde, de Maas en
een deel van de Rijn een weg naar zee
zocht, kortom een estuarium (Hemminga
et al, 2004).
Vanaf ongeveer 1000 na Chr. speelde de
mens een steeds belangrijkere rol: de eerste
bedijkingen vonden plaats in de 11° eeuw.
Door de inpolderingen daarna groeiden
de eilanden geleidelijk naar elkaar toe.
Na de watersnoodramp in 1953 heeft het
Deltaplan geleid tot de huidige situatie.
De grote Zeeuwse zoute wateren bestaan
nu uit de Westerschelde: het estuarium
van de Schelde met getij en een zoet-
zout gradient; de Oosterschelde, een door
de stormvloedkering afsluitbare zoute
zeearm met gereduceerde getijwerking
en de afgesloten stagnante wateren van
het Veerse Meer (tot 2004 brak) en het
Grevelingenmeer zout).
27
'Zeefauna in Zeefand
Zeeland 1000 n.Chr.(naar Vos Van Heeringen)
Zeeland 1573 (naar Christiaan Sgroten)
Y/L A-
Zeeland 1250 (naar Vos Van Heeringen)
BH
Zeeland 1696