Oosterschelde Het Deltaplan voorzag in de afsluiting van de Oosterschelde, waardoor een zoet meer zou ontstaan: het Zeeuwse Meer. In de jaren zeventig groeide het natuur- en milieubewustzijn. Dit leidde tot protesten tegen een volledige afsluiting van de Oosterschelde. De milieubeweging vormde een succesvolle coalitie met de vissers uit Yerseke. In 1976 besloot het toenmalige kabinet Den Uyl de Oosterschelde niet volledig af te sluiten, maar een stormvloedkering aan te leggen. Omdat de openingen in deze kering kleiner zijn dan de oorspronkelijke stroomgeulen was het nodig het volume van de Oosterschelde kleiner te maken. Dit gebeurde door de aanleg van de z.g. compartimenteringsdammen: de Oesterdam en de Philipsdam achter in de Oosterschelde. Hierdoor bleef de getijslag groot genoeg in de kom van de Oosterschelde voor de oester- en mosselvissers. Gevolg van de aanleg van de compartimenteringsdammen is, dat er geen rivierwater meer naar de Oosterschelde stroomt. Daardoor is de zoetwaterbelasting drastisch afgenomen en veranderde de Oosterschelde van een estuarium in een zoute zeearm. Het zoutgehalte ligt nu in de buurt van dat van de Noordzee, al is het de laatste jaren weer wat afgenomen door de toegenomen hoeveelheid neerslag. Met het wegvallen van de rivierinvloed is ook de toevoer van organisch materiaal, zo karakteristiek voor een estuarium, sterk gereduceerd. Tot nu toe is nog niet gebleken, dat daardoor de productiviteit van de Oosterschelde achteruit is gegaan. De schorren, platen en slikken van de Oosterschelde worden bedreigd door de zandhonger. Ook de zandhonger is een gevolg van de Deltawerken. Platen, slikken en schorren eroderen omdat de opbouwende werking van het getij is verminderd, terwijl de eroderende werking van de golven blijft. De geulen van de Oosterschelde zijn te groot voor de hoeveelheid water die er nu doorheen stroomt. Transport van zand vanuit de Voordelta naar de Oosterschelde kan niet plaatsvinden. De geulen passen zich langzaam aan de nieuwe situatie aan door zich te verkleinen met materiaal afkomstig van de platen, slikken en schorren. De platen, slikken en schorren zullen uiteindelijk onder water verdwijnen. De prognose is dat per jaar ca. 74 ha. schor, slik en plaat onder water verdwijnt. Niet alleen verdwijnt het leefgebied van vele bodemdieren (zoals wormen en schelpdieren) en zoutplanten, maar ook heeft dit negatieve consequenties voor o.a. het foerageergebied van vogels en rust- en zooggebied voor zeehonden. Inmiddels is gebleken, dat dit proces en met name de effecten ervan sneller verlopen dan voorspeld. De zandhonger vraagt om een maatregelenpakket waarin de negatieve effecten worden verminderd. Tegelijkertijd is het van groot belang na te denken hoe we structureel met dit probleem om kunnen en moeten gaan. Veerse Meer In 1960 werd de Zandkreekdam aangelegd en in 1961 de Veersegatdam. 30 Jauna 'eefandica

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2005 | | pagina 34