Er bleek niet veel leven te bespeuren
tussen Bath en de Belgische grens en
zo ook tussen Doel en Lillo en tussen
Ossenisse en de Brouwerplaat bij Ter-
Neuzen: telkens werd in het verslag
bij de opsomming van soorten in de
Westerschelde gezegd: "weinig leven,
niet veel bijzonders, soms garnalen of
enkele zwemkrabjes en schelpen, veel
dode schelpen, enkele levende.
Er werd niet alleen in de Westerschelde
gevist, maar ook voor de kust in de
Noordzee.
Deze jaarverslagen staan vol met
opmerkelijke zaken. Zo werd in het
jaarverslag van 1884 voor het eerst
de Portugese oester vermeld: "De
oesterkwekers zien deze indringer met
leede oogen komen". De geschiedenis
zou zich later, in onze tijd, herhalen bij
de introductie van de Japanse oester.
Het is ongelooflijk om je te realiseren,
dat pas enkele honderden jaren geleden
serieus is begonnen met het onderzoek
naar het onderwaterleven in de zee.
Terwijl, wanneer je op de Kaloot,
langs het strand van Domburg of in
Zeeuws Vlaanderen tussen Cadzand en
Nieuwvliet loopt, fossielen vind, die
miljoenen jaren oud zijn. Natuurlijk
waren de technische mogelijkheden
voor grondige studies vroeger beperkt.
Volksnamen
De meeste dieren in de verslagen de NDV worden met hun Latijnse namen aangeduid. Dat
maakt die verslagen niet zo toegankelijk. Voor veel soorten bestonden nog geen officiële
Nederlandse namen. Maar er waren wel namen waarmee de plaatselijke bevolking de voor
hun belangrijke soorten aanduidde. A.A. van Bemmelen verzamelde die volksnamen van
vele zeedieren. Het was hem opgevallen, dat in verschillende provincies of zelfs in dicht bij
elkaar liggende plaatsen verschillende namen voor dezelfde dieren werden gebruikt. Hij
meende, en terecht, dat men niet zonder de kennis van de volksnamen de lijsten van alle
klassen van dieren uit alle oorden van het land tot stand kon brengen. Hij verzamelde onder
meer de namen van weekdieren, die in gebruik waren bij de vissers en bewoners van de
kust. Zo wordt de Gewone zeester Asterias rubens door de vissers "Vijfvoeter" genoemd.
Zeesterren waren in die tijd een belangrijk visserijproduct: ze werden met duizenden
opgevist en met karren vol als mest verkocht!
Een slangsterretje, Ophiolepis ciliatawerd Sterretje of Zeesterretje genoemd. Het was niet zo
algemeen als de Vijfvoeter, en werd volgens Van Bemmelen gevonden tussen aangespoelde
hopen van Koeteyeren (een zee-egel, Spatcingus arcuarius) en Butternapjes Tellina
solidula). Boeiend is, dat men echt dacht dat die koeteyeren de eieren waren van de Grote en
de Kleine zeekoet, vogels van de open zee, die men goed kende. De naam is overigens nog
steeds gangbaar onder kottervissers - vooral op de Oestergronden in de Noordzee komen ze
in zulke dichtheden voor dat ze een vissersnet geheel kunnen verstoppen!
De naam Zeemuis voor Aphrodite acaleata is zelfs nog steeds de algemeen bekende naam
voor deze worm. Arenicola piscatorum werd in die tijd Strandworm genoemd. Het is
dezelfde als de tegenwoordige Arenicola marinaoftewel Wadpier.
Een andere zee-egel Spatangus purpureaswerd Zand- of Spanjaardkloten genoemd. En
wat te denken van de Zeekut (de zeeanemoon Actinia crassicornis).
Zeekwabben waren kwallen (hoewel Van Bemmelen die naam nooit hoorde), en zeemos
werd Boompjes genoemd.
44
yauna Zeefancfica