De Sponzen van Zeeland
T{ob van Soest
In Zeeland zijn in de loop van de
afgelopen 200 jaar ongeveer 15
soorten sponzen waargenomen, een
bescheiden aantal in vergelijking tot
de wereldfauna, die zo'n 8000 soorten
omvat. Van deze 15 soorten zijn er
ook nog een aantal van oorsprong niet
inheems en enkele zijn na korte tijd weer
uit de Zeeuwse wateren verdwenen.
Toch vind je sponzen op vrijwel alle
plekken met harde ondergrond (stenen,
schelpdieren, havenpalen, veenplaten)
vanaf het midden van de getijdezone
tot in de diepste geulen, en ze hebben
ongetwijfeld een belangrijke functie in
het Zeeuwse mariene oecosysteem.
Sponzen, stam Porifera, zij n vastzittende
waterdieren die leven door het filteren
van ingezogen water. Ze doen dit met
behulp van hun kanaalstelsel, een
systeem van kleine instroomopeningen
die toegang geven tot kanaaltjes,
welke leiden naar ronde of ovale z.g.
zweephaarkamertjes. Deze kamertjes
zijn bekleed met kraagcellen die
elk voorzien zijn van een centrale
zweephaar; door gecoördineerde
beweging van de zweepharen wordt
een waterstroom opgewekt die ervoor
zorgt dat water met voedseldeeltjes
en zuurstof de instroomopeningen
en de aanvoerende kanaaltjes in
wordt gezogen. De zweepharen
en de kragen van kraagcellen zijn
kleverig en voedseldeeltjes plakken
eraan vast. De zweephaarkamertjes
hebben een ingang en een uitgang
en het afgefilterde water wordt
via uitstroomkanaaltjes naar een
gezamenlijke grote uitstroomopening
geleid, het osculum. De buitenzijde
van de spons en de binnenwanden
ré*-
Een basis-eenheid van een spons.
Een basis-eenheid van een spons.
P - instroomopening
Zf- instroomkanaaltje
C - zweephaarkamertje
Af - uitstroomkanaaltje
At - gezamenlijk uitstroomkanaal
O - osculum
Exp - dekcellen
Enp - endopinacoderm, is de laag van dekcellen
die de kanalen en holtes bekleedt( gelijkend op die
aan de buitenzijde van de spons)
M - Mesohyl, gelei-achtige grondmassa
S - spicula
V - onderhuidse holten
54
Jauna Zeetandica