wordt bovendien ook sterk beïnvloed
door omgevingsfactoren zoals
de sterkte van de stroming en de
beschikbaarheid van voedsel, zodat
binnen een soort grote vormverschillen
kunnen bestaan. Sponzen gedragen
zich in dat opzicht als planten. Sponzen
concurreren met andere filterende
dieren (zakpijpen, schelpdieren) om
voedsel en met andere vastzittende
dieren om een plaatsje op de harde
ondergrond. Naast meer conventionele
middelen zoals het produceren van
veel nakomelingen en snel groeien,
hebben ze ook de eigenschap om
onaangename of giftige stoffen uit te
stoten. Dit heeft ook een afwerende
werking op de grazende en prederende
vissen en weekdieren. Sommige van
die giftige stoffen zijn interessant voor
ons, omdat ze ook actief kunnen zijn
tegen menselijke ziektekiemen en dus
als medicijn kunnen worden ingezet.
De voortplanting van sponzen is in
beginsel gewoon als bij de meeste
dierenin de zomer en het naj aar worden
haploide eicellen en spermacellen
gevormd en er vindt bevruchting
plaats in het lichaam van de spons of
in de open waterkolom. Hieruit komt
een larve voort, die een korte tijd -
doorgaans enige uren, maximaal 2
dagen - rondzwemt of drijft, waarna
deze zich op een harde ondergrond
vasthecht en uitgroeit tot een nieuwe
spons. Bij sponzen die inwendige
bevruchting hebben is de ontwikkeling
van de larve goed te volgen. De
zich ontwikkelende embryo's en de
daaruit voortgekomen larven hebben
meestal een duidelijk andere kleur
dan de ouder-spons. Bij soorten met
uitwendige bevruchting is de larve
doorgaans niet bekend, maar de uitstoot
van sperma- en/of eicellen gebeurt
bij die soorten dikwijls synchroon en
massaal waardoor het lijkt alsof de
sponzen 'rook' produceren. Naast deze
geslachtelijke voortplanting is er ook
ongeslachtelijke voortplanting. Bij
zoetwatersponzen en enkele mariene
soorten worden, vooral wanneer de
leefomstandigheden ongunstig dreigen
te worden, gespecialiseerde bolletjes
cellen afgescheiden die droogte- of
koude-resistent zijn en onder weer
gunstige omstandigheden uit kunnen
groeien tot een nieuwe spons. Veel
vaker komt het voor dat stukjes spons,
door storm, stroming of grazende vissen
losgeraakt van de moederspons, zich
na enige tijd te hebben rondgedreven
weer vastzetten op harde ondergrond
en weer uitgroeien tot een nieuwe
spons. Dit vermogen tot regeneratie
is bij sponzen heel groot. Identificatie
van sponzen is in Zeeland niet zo
moeilijk, omdat er slechts weinig
soorten zijn, maar elders in het nabije
buitenland (Frankrijk, Engeland) zijn
er zoveel op elkaar gelijkende soorten
en zoveel verschillende groeivormen
binnen een soort, dat het zonder
microscopisch onderzoek niet mogelijk
is om zekerheid over de soortsidentiteit
verkrijgen. Voor identificatie is het
nodig dat het skelet en de vorm en
afmetingen van de individuele spicula
wordt bekeken en daarvoor heb je een
microscoop met doorvallend licht en
grote vergroting (tot 400x) nodig.
De recente sponzen worden verdeeld
in 3 klassen, 25 orden, 127 families
en 682 geslachten. De klassen zijn
56
Jauna ^eefancfica