cincliden.
De Golfbrekeranemoonheefteennauwe
verwant: Diadumene luciae (synoniem
Haliplanella luciae of H. lineata).
Hij is groen en komt meestal heel
hoog voor in het intergetijdengebied,
waardoor hij zelden gezien wordt. De
veronderstelde verspreidingsgeschiede
nis van deze soort is meer dan curieus
(zieAtes, 1997).
Zeeanjelier
(Metridium senile, Linnaeus 1761)
De Zeeanjelier kan er nogal
verschillend uitzien. Toch is hij
zo specifiek, dat je je zelden zult
vergissen in de soort, behalve
bij jonge dieren. Hij is groot. In
onze wateren wordt de gladde zuil
meestal niet hoger dan 20 cm, bij een
doorsnede van max. 8 cm. In de
Noordzee en rondom Groot-Brittannië
zijn exemplaren gevonden van wel 30
cm hoog! De grootte is afhankelijk
van de omstandigheden. Ingetrokken
volwassen exemplaren vormen een
gerimpelde of soms wat opgeblazen
halve bol tot 6 cm o. In gebieden
met minder stroming en/of lagere
zoutgehaltes en in de getijdezone
blijven de dieren over het algemeen
veel kleiner.
De tentakelkrans is verbreed door een
aantal lobben of vertakkingen, die
vaak enigszins naar omlaag gebogen
zijn. Daarop staan de tentakels. Dat
zijn er heel veel en ze zijn nogal kort.
Het geheel geeft een beetje de indruk
van een ouderwetse plumeau, je weet
wel, zo'n ding waarmee je in sommige
films de butler het porselein ziet
afstoffen. Bij kleine of jonge dieren, tot
1,5 cm doorsnede, is de mondschijf
ongeplooid. Dan kunnen ze, vooral
als ze oranje gekleurd zijn, verward
worden met golfbrekeranemoontjes.
De zeeanjelier is meestal wit, maar
oranje en bruin komen ook veel voor.
De tentakels zijn meestal in een lichtere
tint en soms is er een ringpatroon op
zichtbaar.
De Zeeanjelier is één van onze meest
algemene soorten; hij kan voorkomen
in dichtheden tot wel 500 stuks per
vierkante meter (Sandee et al, 1980)
en wel op rotsen, dijken, havenpieren,
pontons en andere harde ondergrond,
zoals scheepswrakken. Daarop vormt
hij in de Noordzee vaak een van de
belangrijkste soorten bedekking.
Hoewel de soort kan voorkomen bij
zoutgehaltes van 30 tot 40 promille,
kan hij ook goed tegen water van lage
zoutgehaltes, tot een saliniteit van 19
promille (Braber Borghouts, 1977),
en gedijt goed van rond de laagwaterlijn
tot minstens 100 m diepte. Op plaatsen
met veel stroming zijn ze niet alleen
groter, maar ook talrijker. In de
getijdezone leven de dieren in holten
en spleten, beschermd tegen golfslag,
uitdroging en sedimentatie.
75
Zeefauna in Zeeland