WAARNEMERS EFEECT?
ENKELE OBSERVATIES UIT DE
VERZAMELDE DATA
We hebben gekozen om drie periodes te gebrui
ken om zo per periode te bekijken hoe de soor
tensamenstelling was:
waren waarschijnlijk ooit veel algemener. Zeld
zame soorten zoals witsnuitlibellen (waaronder
de Oostelijke!) waren toen wellicht in Zeeland
te vinden. In de tijd daarna (tot ver in de Mid
deleeuwen) was een soort als de Viervlek langs
de kust nog steeds dermate talrijk dat er (in de
overlevering) meldingen zijn van wolken libellen
die langs de kust vlogen, waarschijnlijk betreft
dit dieren uit duinvalleien. De samenstelling van
de libellenfauna uit die vroege perioden is niet
te achterhalen, hoewel een samenvoeging van
soorten van duinbiotopen met die van laag- en
hoogveen deze beschrijving waarschijnlijk aardig
zou benaderen.
Een dergelijk Libeldorado zal Zeeland waarschijn
lijk nooit meer worden, daarom moeten wij ons
des te meer verheugen in de recente positieve
veranderingen in onze provincie. We zullen hier
onder meer in detail ingaan op de veranderingen
van verschillende soorten en veranderingen per
periode.
De gegevens die nu zijn verzameld kennen het
probleem dat heel veel waarnemingen in de laat
ste jaren zijn gedaan en erg weinig voor 1980.
Daardoor lijken vrijwel alle soorten sterk toege
nomen, er zijn immers van alle soorten nu veel
meer waarnemingen. Deze positieve indruk kan
juist zijn, maar vanzelfsprekend is dat niet.
Is er sprake van een werkelijke toename of wordt
het gegeven beeld van de verspreiding vooral
veroorzaakt door een waarnemerseffect? Het
aantal mensen dat inventariseert en gegevens
doorgeeft is in de loop der tijd sterk gestegen.
Toch zijn er ook in de jaren tachtig en negentig
serieuze inventarisaties uitgevoerd: door de NJN
tussen 1980 en 1987, en door de Steltkluut in
1990-1998.
Deze inventarisaties zijn toereikend om een rede
lijk betrouwbare vergelijking te maken.
Voor dit doel worden alle waarnemingen eerst op
een bepaalde manier gegroepeerd. Omdat ze niet
voor dat doel verzameld zijn, houdt een vergelij
king altijd zijn zwakke kanten.
1ste periode: t/m 1980
2de periode 1981 t/m 1998
3de periode 1999 t/m 2005
Uit de periode voor 1980 weten we betrekke
lijk weinig, er zijn in die tijd geen structurele
pogingen gedaan om de Zeeuwse libellenfauna
te beschrijven. De oudste waarnemingen zijn van
Alberda uit 1889, dit zijn überhaupt de eerste
entomologische waarnemingen uit ons gebied.
Vanaf 1980 heeft de NJN als eerste een poging
ondernomen om een gebiedsdekkend beeld te
schetsen van de libellen van Zeeland. Na 1998
nam het aantal waarnemingen snel toe, vooral
veroorzaakt door de ingebruikneming van de
zogenaamde tuinformulieren. In de eerste peri
ode zijn in 62 kilometerhokken waarnemingen
gedaan, in de tweede periode in 502 en in de
derde periode in 694. De waarnemingen in de
jaren tachtig zijn echter veelal opgeschreven per
179