In tabel 1 wordt getoond dat in de laatste periode
veel soorten meer zijn waargenomen dan in de
eerdere twee perioden, dit komt met name door
dat het aantal waarnemingen sterk is toegenomen.
De bovenste soort is het meest waargenomen en
de onderste soorten het minst. De laatste periode
wordt sterk beïnvloed door de 'tuinformulieren':
in de laatste periode zijn verhoudingsgewijs veel
meer waarnemingen gedaan in tuinen. Het beeld
van algemeenheid voor de verschillende soorten is
in tuinen anders dan in de polder. In tuinen is de
Vuurjuffer algemener dan in de polder. De alge
meenheid in heel Zeeland is een soort gemiddelde
van deze getallen in de verschillende gebieden. De
algemeenheid per soort en per gebied varieert in
de tijd. Sommige soorten worden algemener ter
wijl andere soorten zeldzamer worden. Om enigs
zins tegemoet te komen aan deze verschillen is
ook de gemiddelde algemeenheid over de laatste
twee perioden weergegeven. Deze laatste kolom
geeft de algemeenheid in de laatste 26 jaar weer.
Op basis van de data over de laatste periode ziet
de volgorde er bijna hetzelfde uit. De algemeen
heid van soorten in het stedelijk gebied; tuinen en
parken, is dus ook enigszins anders.
In het linker deel van tabel 2 worden de perioden
t/m 1980 en 1981 t/m 1998 vergeleken. Ten eerste
toont het aan dat er veel meer soorten zijn toe
genomen dan er soorten zijn afgenomen. Boven
dien is de toename per soort veel groter dan de
afname van weer andere soorten. Dit kan komen
door het toegenomen aantal waarnemingen. Hier
kan dus sprake zijn van een waarnemerseffect. De
middelste groep bestaat uit soorten die weinig zijn
veranderd. Waarschijnlijk is een kleine afname van
een soort wel reëel, maar voor een kleine toename
is dit niet zeker.
Er wordt wat dieper ingegaan op de vergelijking
van de perioden 1981 t/m 1998 en 1998 t/m 2005
(zie het rechter deel van tabel 2). De belangrijkste
reden hiervoor is dat de periode t/m 1980 afwijkt
doordat er slechts weinig waarnemingen zijn,
dit kan het beeld beïnvloeden. De Glassnijder, de
Zwarte heidelibel en de Geelvlekheidelibel zijn de
enige soorten die sterk zijn afgenomen, indien we
het op deze wijze berekenen. De tabel is als volgt
gerangschikt: de bovenste soorten zijn het sterkst
toegenomen en de onderste zijn het sterkst afge
nomen. De vraag is of het beeld dat verreweg de
meeste soorten zijn toegenomen juist is. Er zijn in
ieder geval wel meer waarnemingen van vrijwel
alle soorten. De belangrijkste verklaring hiervoor is
uiteraard de toegenomen waarnemersinspanning.
Waarschijnlijk kan er wel aangenomen worden dat
de soorten boven in de tabel sterker zijn toege
nomen dan bijvoorbeeld het Lantaarntje, dat mid
denin staat. In de eerste periode werd deze soort
in 62,8% van alle hokken gemeld, in de tweede
in 92,8% en in de laatste periode in 94% van alle
hokken. Het Lantaarntje laat hiermee een toename
zien van respectievelijk 30% en 1,2%. Welk deel
van deze toename komt door een verandering in
algemeenheid van een soort en welk deel te ver
klaren is door de toegenomen waarnemersinspan
ning is echter onbekend.
Tabel 2. Veranderingen in het aantal hokken per soort in °/o.
Het percentage hokken per soort; het percentage per soort van
alle hokken waarin in die periode een waarneming is gedaan.
In de laatste kolom staat de toename.
182
toegenomen
ongeveer gelijk gebleven
afgenomen