Tabel 3. Algemeenheid (rangnummer) per soort in de periode na 1998.
Soorten die even algemeen zijn (met een even groot aantal uur- en kilometerhokken) krijgen hetzelfde rang
nummer, indien een even aantal soorten hetzelfde rangnummer krijgt is de mediane waarde geen heel getal,
bijvoorbeeld 32,5.
1999 t/m 2005
Lantaarntje 1
Paardenbijter
2
Grote keizerlibel
3
Gewone oeverlibel
4
Azuurwaterjuffer
5
Bruinrode heidelibel
6
Bloedrode heidelibel
7
Platbuik 8
Steenrode heidelibel
9
Houtpantserjuffer
10
Kleine roodoogjuffer
11
Viervlek
12
Watersnuffel
13
Vuurjuffer
14
Zwervende pantserjuffer
15
Blauwe glazenmaker
16
Zwarte heidelibel
17
Vuurlibel 18
Geelvlekheidelibel
19
Variabele waterjuffer
20
Gewone pantserjuffer
21
In tabel 3 zien we de situatie in de laatste peri
ode, de huidige situatie dus. Het Lantaarntje is de
algemeenste soort gevolgd door de Paardenbijter,
de Grote keizerlibel en de Gewone oeverlibel. De
soorten met rangnummer 32,5 en lager zijn slechts
sporadisch in onze provincie te vinden. De soorten
met rangnummer 17 t/m 30 zijn niet algemeen in
onze provincie.
In tabel 4 is een rangschikking gemaakt naar de
soorten met de sterkste verandering, bovenaan
staat de sterkst toegenomen soort en onderaan de
meest afgenomen soort. De afname van de Glas
snijder van de eerste naar de tweede periode stelt
niet veel voor, de 22ste plaats in de tweede peri
1999 t/m 2005
Zwervende heidelibel
22
Bruine winterjuffer
23
Grote roodoogjuffer
24
Tengere grasjuffer
25
Smaragdlibel
26
Zuidelijke glazenmaker
27
Bruine glazenmaker
28
Koraaljuffer
29
Plasrombout
30
Zuidelijke keizerlibel
32,5
Glassnijder
32,5
Weidebeekjuffer
32,5
Venwitsnuitlibel
32,5
Tengere pantserjuffer
35
Bandheidelibel
36
Tang pantserjuffer
37
Gevlekte witsnuitlibel
38
Maanwaterjuffer
40,5
Gaffelwaterjuffer
40,5
Blauwe breedscheenjuffer
40,5
Zuidlijke heidelibel
40,5
ode is ongeveer gelijk, zeker als we bedenken dat
er in de tweede periode meer soorten zijn waar
genomen. De verandering tussen de twee laatste
perioden is nader uitgewerkt, omdat de eerste
periode sterk afwijkt, hetgeen waarschijnlijk voor
een groot deel wordt veroorzaakt door het geringe
aantal waarnemingen in de eerste periode. De mid
delste groep bevat soorten die geen of slechts een
kleine verandering in algemeenheid vertonen. We
zien allereerst dat het Lantaarntje in alle perioden
de meest algemene soort was. De Paardenbijter
komt in de laatste perioden op de tweede plaats
wat algemeenheid betreft, terwijl in de eerste peri
ode die plaats wordt ingenomen door de Viervlek.
Verder zien we dat een aantal soorten duidelijk is
184