uitmaken is logisch, maar het biotoop wordt in de wetenschappelijke naamgeving van de libel len maar heel zelden vernoemd. Wel getuigt de naam dikwijls rechtstreeks van de bewondering die de sierlijke dieren oproepen. Woorden als pul- chellum, tenellum, elegans en splendens hebben allemaal de betekenis van fraai of verfijnd. Opvallend dikwijls worden libellen - net als in het Nederlandse juffer - als vrouwelijke wezens aangeduid omdat ze mooi zijn; bijvoorbeeld in nymphula (meisje, bruid), puella (meisje), ceei- lia (meisjesnaam), danae (naar de gelijknamige prinses) en elisabethae (naar de echtgenote van een onderzoeker). De Bosbeekjuffer heet virgo: maagd, en Nehalennia en vestalis (van Vesta) verwijzen naar namen van godinnen. De namen najas en dryas hebben betrekking op respectieve lijk water- en boomnimfen. De Franse onderzoe ker Geoffroy ging zelfs zo ver dat hij alle libellen- soorten aanduidde met een Franse meisjesnaam, in plaats van de naamgeving volgens het in zijn tijd allang ingevoerde binaire systeem van Lin naeus. Slechts de soortnaam van de Gaffellibel (cecilia) herinnert nog aan zijn werk. Niet ieder een kan trouwens de term 'juffer' appreciëren. Sommigen achten die denigrerend voor vrouwen en laten het gebruik ervan achterwege. Aan veel libellennamen zijn anekdotische verha len of voorvallen verbonden. Hieronder slechts een paar voorbeelden als aanmoediging om ook dit aspect van de libellenstudie ter hand te nemen. De soortnaam van de Paardenbijter mixta bete kent vermengd en duidt waarschijnlijk op de makkelijke verwisseling met verwante soorten. Net als de naam dubia van de Venwitsnuitlibel. Een andere verklaring zegt dat mixta te maken heeft met de rijke kleurschakering op het achter lijf van de Paardenbijter. Meerdere wetenschappelijke namen van libellen zijn ontstaan door vergissingen of taalfouten. Een aardig voorbeeld vormt de soortnaam van de Beekrombout: vulgatissimus. Vulgatissimus is de overtreffende trap van vulgatum en bete kent dus allergewoonst. Was de Beekrombout dan in Linnaeus' omgeving de talrijkste soort? Men vermoedt dat het om een Zwarte heidelibel gaat, waarvan het type-exemplaar in de collec tie domweg voor het mooi is omgewisseld met de Beekrombout. De beschrijving van het dier is zo algemeen dat ze op beide soorten zou kun nen slaan, hetgeen in die periode normaal was. Er waren immers nog maar weinig soorten bekend en men hoefde nog niet zo in detail te treden. Het idee om een exemplaar te bewaren voor de toekomst om te zien welke soort het betreft heeft daarom zijn belang bewezen. Dit zijn maar een paar voorbeelden uit vele. Er is aan de achtergronden van de naamgeving van libellen nog veel te ontdekken. 197

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2007 | | pagina 201