fer vermeldt van Middelburg en Domburg. Ove
rige soorten die in 1919 worden genoemd zijn:
in Domburg de Bloedrode en Bruinrode heidelibel
(één man en twee vr.). Deze soorten worden door
de jaren heen hier nog steeds gezien.
Briefwisseling tussen dr. M.A. Lieftinck en dr. D.C.
Geijsker in: (M.Wasscher in Brachytron nr. 4. dec
2000), die we hier opnemen als illustratie hoezeer
het onderzoek naar libellen toen nog in de kinder
schoenen stond. De Nederlandse libellenstudie
bereikt een eerste mijlpaal wanneer het eerste
deel van 'Odonata Neerlandica' verschijnt (1925).
De genoemde libel komt niet voor in Zeeland.
Een korte doch aardige impressie uit de
archieven van het Leidse Museum Naturalis
laat één van de 72 brieven zien met odonato-
logische ontdekkingen:
Geachte heer!
Zoo vlug mogelijk wil ik Uwe nieuwsgierigheid
bevredigen. Nadat ik van beide exemplaren
het achterlijf nog eens goed heb bekeken, ben
ik ervan overtuigd dat het Oxygastra curtesi
(Bronslibel, red) is, aangezien dit niet over
eenkomt met Uw teekeningetje.
Ik hoop dat ook U tot deze conclusie zult
mogen komen. Het is werkelijk zeer interes
sant Daar ik 2 ex bezit wil ik 1 daarvan toe
zenden, zo U wilt natuurlijk.
Zo schrijft Geijskes aan Lieftinck. Kort daarvoor
heeft Lieftinck als volgt aan Geijskes bericht:
Zeer geachte heer!
Ik haast mij om Uw vriendelijke zending even
te verantwoorden. Zeer mijn dank! Het waren 4
verschillende soorten, w.o. één niet zeer alge
meen. Ik heb deze (2 exemplaren) gehouden in
de hoop dat dat goed is. De soort, kortom deze
groep waartoe hij behoort, is die der Gomphi-
den, allemaal niet gewone dieren. Het opge
zonden diertje heet Gomphus vulgatissimus (2
mannetjes) en is te herkennen aan...
Kiauta B.: Notities over de Libellen van
enkele brakke wateren op het eiland Walche
ren. (Ent. Ber. 25: 54-58)
Het eerste bekende gerichte onderzoek naar
libellen in Zeeland is van de hand van B. Kiauta,
(toenmalig docent Cytogenetica en Entomoloog
aan de Universiteit van Utrecht): "Notes on the
Odonate fauna of some brakisch waters of Wal
cheren island. 1965".
Hij beschrijft de libellenfauna van Walcheren
als bijzonder arm ("an extremely poor one"). Hij
treft zes soorten aan te weten: Grote roodoog-
juffer, Lantaarntje, Watersnuffel, Azuurwaterjuf
fer, Paardenbijter en Gewone oeverlibel. Zelfs in
de duinen worden nauwelijks Anisoptera waar
genomen, vermeldt hij. Opmerkelijk is dat de
auteur ingaat op de vervuiling van het water en
het zoutgehalte, deze zijn volgens hem verant
woordelijk voor het ontbreken van libellen op
veel plaatsen. Hij vindt het een vermelding waard
dat larven van de Paardenbijter worden gevon
den bij een chlorideconcentratie van 2004 mg/1,
ergens in de Veerse kreken. Nu weten we dat
drie waarnemingen opmerkelijk waren; allereerst
de waarneming van de Grote roodoogjuffer, in
een "kreek" in het park Westhove. Hier werden
enkele mannetjes en vrouwtjes verzameld en ook
trof men larven in het laatste stadium aan. Ten
tweede is de vermelding van een populatie van
Azuurwaterjuffer opmerkelijk ("many specimen"),
deze werden verzameld bij het kasteel van West
hove. Deze populatie is daarna verdwenen, dan
wel jaren lang over het hoofd gezien; rond 1985
was deze populatie in ieder geval afwezig. Als
derde vindt hij de eerste Watersnuffel voor Zee
land op 1 juli, ook deze soort werd pas meer dan
dertig jaar later daar weer gevonden.
1971Groeneweg G.C., Goedbloed J.A. en Geene
P.A.: Verslag inventarisatie van Fort den Haak,
Vrouwenpolder;
Een volgend gebiedsgericht onderzoek is dat
van 1969-1971 door de toenmalige CJN (Chris-
24