Duinrellen zijn seizoensgebonden en het lijkt niet waarschijnlijk dat deze beekjes vroeger beekjuf fers herbergden. Al met al staan de duinen bovenaan het lijstje van meest libellenrijke gebieden in Zeeland. De lan delijke atlas "De Nederlandse Libellen" vermeldt de duinen als naar verhouding soortenarm, maar in de Zeeuwse context zijn ze juist soortenrijk. Daarnaast zijn de duinen rijker door de influx van zwervers. Veel soorten mijden grote open water vlakten (zoals de Noordzee). Als gevolg daarvan vindt langs de kust stuwing plaats en hierdoor worden er langs de kust veel meer zwervers waargenomen. 3. biotopen van de zeekleigronden: Algemeen: De zeekleigebieden worden landbouwkundig intensief gebruikt. Deze gebieden zijn voor veel soorten betrekkelijk ongeschikt, omdat ze open en daardoor winderig zijn, en er meestal wei nig geschikt water aanwezig is. De zeekleigron den staan landelijk gezien bekend als de meest soortenarme milieus. Slechts een beperkt aantal soorten is hier regelmatig te vinden, namelijk het Lantaarntje, de Kleine roodoogjuffer, de Gewone oeverlibel, de Paardenbijter en de Bruinrode hei- delibel. Het grondwater in de kleigebieden is in het grootste deel van de provincie in meer of min dere mate brak. Alleen in Zeeuws-Vlaanderen zijn er grotere gebieden die zoet grondwater hebben. De meeste libellen kunnen zich niet in sterk brak water voortplanten. Daardoor zijn de Zeeuws- Vlaamse kleigebieden wat soortenrijker dan die in de rest van de provincie. Alleen de Paarden bijter, het Lantaarntje, de Azuurwaterjuffer en de Gewone oeverlibel werden matig tot frequent in de brakke gebieden aangetroffen. Opvallend is het ontbreken van de Kleine roodoogjuffer in dit rijtje; deze soort is blijkbaar weinig waargeno men in de witte hokken. Deze soort is wel wijd verbreid over de provincie en lijkt ook een rede lijke tolerantie ten aanzien van het zoutgehalte te hebben. Wat echter een beperkende rol kan spelen in de zeekleipolders is de armoede aan waterplanten, die verband houdt met sterke fluc tuaties in zoutgehalte. 3a. diverse soorten wateren op kleigrond: In de kleigebieden zijn verschillende watertypen aanwezig zoals kreken, welen, watergangen, slo ten, kanalen, poelen en vijvers. De kreken zijn veelal oude getijdengeulen, die bij de bedijking zo breed en diep waren dat ze niet werden gedempt of geëgaliseerd. Andere ont stonden na een dijkdoorbraak. Sommige kreken zijn nog steeds erg diep zoals de Otheense kreek bij Terneuzen. Andere kreekrestanten zijn door verlandingsprocessen juist heel ondiep gewor den; deze kreken zijn interessant voor libellen. De grotere kreken in Zeeland (rondom Ouwer- kerk, Veere, en in heel Zeeuws-Vlaanderen) leve ren slechts een gevarieerde libellenfauna op als er ook een meer gevarieerde vegetatie langs de oevers aanwezig is dan alleen een brede riet kraag. Open plekken waar zeggen, russen, Gele lis, Lisdodde, Moerasvergeetmenietje, en derge lijke voorkomen, kunnen dan een verzamelplaats zijn van zowel larven als volwassen libellen. De meeste kreken zijn voor libellen echter minder geschikt, omdat ze veel vis en brak water bevat ten. Daarnaast zijn de bodems meestal modderig en is het doorzicht in het water er gering. Welen zijn restanten van oude dijkdoorbraken. Het water stroomde zo hard door de gebroken dijk, dat er direct achter een diep gat ontstond. De dijk werd dan om het diepe gat hersteld en de waterplas bleef in het landschap achter. Welen 39

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2007 | | pagina 43