omhoog brengen. Om goed als libellenbiotoop te kunnen fungeren moeten vijvers wel aan enkele voorwaarden voldoen. Er mag niet teveel vis inzit ten (want die eten libellenlarven) en ook geen eenden, ganzen en dergelijke (want die zorgen door hun ontlasting voor troebel water, tevens vertrappen ze de oevervegetatie). Soorten als Vuurjuffer en Koraaljuffer zijn in Zeeland vooral bij vijvers opgemerkt. 3b. landbiotopen Niet alleen het water, maar ook het land er omheen is van belang. Dat fungeert als jachtge bied voor de libellen. Ruige vegetatie en bosran den zijn daarbij belangrijk voor de meeste soor ten, vanwege de beschutting, maar ook vanwege de insectenrijkdom die dat met zich meebrengt. Dergelijke grensmilieus zijn in de zeekleigebie den echter minder voorhanden. De kale open landbouwgebieden worden veel minder intensief gebruikt. In weilanden zijn meestal meer libel len aanwezig dan boven akkers. De enige twee soorten die tijdens de wittehokkeninventarisaties enigszins frequent boven akkers werden waarge nomen, zijn Lantaarntje en Azuurwaterjuffer. Alle andere soorten waren beduidend schaarser. Lantaarntje, totaal aantal ex. weiland O akker Azuurwaterjuffer, totaal aantal ex. 23% weiland O akker 770/0 Gewone oeverlibel, totaal aantal ex. 30/0 970/0 weiland Q akker Figuur 2. Van alle libellen die in het agrarische gebied aanwezig waren, werd tijdens de wittehokkeninventari- satie bepaald hoe vaak ze in weilanden en akkers aanwezig waren. De meest voorkomende waren: a. Lantaarntje, b. Azuurwaterjuffer en e. Gewone oeverlibel.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2007 | | pagina 45