ECOLOGIE:
OVER DE STORENDE KRACHTEN
VOOR VESTIGING VAN EEN SOORT.
3c. 'fossiele' veengebieden
De oudste polders in Zeeland bestaan uit veen
dat bedekt is met zeeklei. Bodemkundig worden
ze tot de zeekleigronden gerekend. De vermelding
van veen is relevant vanwege de zoute kwel die
er omhoog komt en het oppervlaktewater brak
maakt. In Zeeland is er slechts een zeer beperkt
aantal plaatsen waar veen aan de oppervlakte
ligt. Fraaie voorbeelden daarvan zijn de Yerseke
en Kapelse Moer, de Putting bij Hengstdijk en in
mindere mate de Blikken bij Oostburg. De libel-
lenfauna lijkt hier veel meer op die van de zee
kleigebieden dan die van de levende laagveenge-
bieden elders in het land.
4. biotopen van de dekzandgronden:
Vanuit België strekt zich een gebied van de hoge
dekzandgronden uit tot net over de grens van
Zeeland, het bekende 'Vlaams district'. Plet land
schap is hier veel kleinschaliger dan in de klei-
polders. De libellenfauna sluit meer aan bij die
van het Vlaamse en Brabantse dekzandgebied.
Plet hele gebied is erg soortenrijk. Dat geldt voor
veel groepen zoals planten en vlinders, maar ook
voor libellen behoort deze streek tot de 'kanjers'
van Zeeland. Met name de samenstelling van het
water karakteriseert de libellenfauna: het water
is zacht, dat wil zeggen kalkarm, en soms wat
zuur (in tegenstelling tot het hardere duin- en
polderwater). Typerende soorten zijn hier Sma
ragdlibel, Bruine glazenmaker en Plasrombout.
Een echte topper is het gebied de Weelkens en
de Kriekeputten bij Clinge. Plet is een heel stel
sel van bospoelen, gegraven zandwinplassen en
in het open veld gelegen welen.
Hier komt een groot aantal soorten voor, waar
onder ook heel wat zeldzame. De bosgebieden
van Clinge en St. Jansteen zijn waterwingebie
den, waar de kanalen periodiek droog staan. Een
aantal uitgebreide zandwinplassen ligt aan de
Tweede Verkorting tussen Koewacht en Axel; ze
zijn erg soortenrijk, met onder andere de Glas
snijder. Van oudsher waren er langs de grens met
België twee beken aanwezig, die door wateront
trekking nagenoeg drooggevallen zijn. Alleen
het stopzetten van de waterwinning en beek
herstel projecten kunnen hier de oude beekmi-
lieu's herstellen. Dichtbij een van die beken, de
Lekebeek bij Heikant, werd in 1989 een Gewone
bronlibel gezien. Langs de randen van het dek-
zand is plaatselijk een vrij scherpe overgang naar
de jonge zeeklei, bijvoorbeeld bij de Kriekeputten.
Op andere plaatsen zijn er brede en geleidelijke
overgangen via zavelige gronden, bijvoorbeeld
vanaf Koewacht tot aan Axel. Hier bevindt zich
een zone met uitstromend zoet water, met plaat
selijk zelfs de voor zoete kwelstromen kenmer
kende Waterviolier. Plet is een opvallend gegeven
dat de Bandheidelibel alleen in deze overgangs
zone is waargenomen.
Plet Smitschorregebied bij Axel is een wat
vreemde eend in de bijt. Plet bestaat uit opge
spoten zand afkomstig van de kanaalverdieping.
Door de hoge ligging kan er geen gebiedsvreemd
water binnen stromen. Ook dit is een erg soorten
rijk gebied, met bijvoorbeeld een populatie Ten
gere pantserjuffers. Plet hele dekzandgebied ligt
aan de zuidrand van Zeeland, waardoor het een
kansrijke regio is om zuidelijke soorten hiervoor
het eerst te ontdekken. Dit bleek het geval voor
de Gaffelwaterjuffer, waarvan de eerste waarne
ming voor Nederland bij Axel gedaan werd.
Plierboven hebben we de typerende Zeeuwse
libellenlandsehappen op een tamelijk uitgebreide
manier beschreven. Het is echter uitermate boei
end om ook meer in detail naar allerlei ecologi
sche aspecten van de libellenfauna te kijken. Wat
zijn nu precies de sturende krachten, die bepalen
of de verschillende soorten zich ergens wel, of
juist niet kunnen handhaven. Om enig zicht te
krijgen op de manier waarop die verschillende
factoren het libellenbiotoop beïnvloeden, zijn de
42