STUWING
Libellen zijn goede vliegers, zij zoeken naar nieuwe voortplantingsgebieden en vliegen daarvoor soms
grote afstanden. In een provincie als Zeeland bestaan voor libellen veel barrières, namelijk, grote open
(zoute) watervlaktes. Libellen vliegen daar niet graag overheen. Hierdoor treedt er langs de kust en langs
dijken soms stuwing op. Dergelijke samenscholingen van libellen hebben soms tot gevolg dat een grote
stroom van libellen zuid- of noordwaarts vliegt. Dit fenomeen wordt ook wel libellentrek genoemd.
Er is zelfs een aparte publicatie gewijd aan dit fenomeen in Zeeland: "Striotrek?" door Weia Reinboud in
1995. Dit was naar aanleiding van een waarneming nabij de Nolledijk bij Vlissingen van sterke 'trek' van
voornamelijk Bruinrode heidelibel Sympetrum striolatum, (vandaar de titel van het artikel). Dit fenomeen
is echter zeldzaam, het treedt altijd op langs kustlijnen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat, als na een
langere slechte periode het weer plotseling verbetert, grote aantallen libellen tegelijk uitsluipen. Er ont
staat dan als het ware overbevolking. Als deze libellen massaal op de wieken gaan en bij een watervlakte
komen, gaan ze de kustlijn volgen en zo ontstaat er een onafgebroken stroom aan libellen.
Ook langs de Veersegatdam is twee maal libellentrek waargenomen. Eind jaren zeventig betrof dit meer
dere soorten o.a.; Geelvlekheidelibel en Bruinrode heidelibel. Uit 1986 is hier ook een trekmelding van de
Viervlek, het betrof toen honderden exemplaren.
In 1985 zijn tienduizenden libellen waargenomen boven het schor van het Verdronken Land van Saef-
tinghe. In dit geval vonden de zwervende libellen waarschijnlijk een plaats met veel voedsel boven het
schor. Libellen hopen dan als het ware op en blijven ook langere tijd op de zelfde plaats hangen. Hier
betrof het libellen van een flink aantal soorten door elkaar, te weten: Lantaarntje, Kleine roodoogjuffer,
Bruinrode heidelibel, Bloedrode heidelibel en Grote keizerlibel.
geheel zoet en nagenoeg stilstaand water. Het
water is meestal helder. Iets minder doorzicht is
er in de Kievittepolder (doordat de koeien daar
overal in de poelen kunnen) en in de Eendenkooi
(omdat daar het water voedselrijk is). De beste
locaties hebben watertjes die zelden droogval
len en ongeveer de helft ervan heeft vis. Van vis
zijn verschillende negatieve effecten bekend.
Bodemwoelers als Brasems en Karpers maken het
water troebel. Andere soorten vis zoals Baars en
Stekelbaarzen eten libellenlarven. Bepalend is de
omvang en de samenstelling van de visfauna. In
sommige gevallen blijkt een omvangrijke visstand
goed samen te gaan met een rijke libellenfauna.
Als de biotopen groot en variabel genoeg zijn,
zijn er blijkbaar toch altijd wel plekken waar de
libellenlarven veilig kunnen leven.
De rijkste gebieden hebben doorgaans weinig
algen en tot 50% waterplantenbedekking in het
water. De oevers zijn meestal afwisselend begroeid
en onbegroeid, en de oevervegetatie is gevarieerd
en meestal niet of weinig door vee begraasd. De
beste libellenbiotopen liggen bijna allemaal geheel
of gedeeltelijk in de beschutting van bos of bomen.
Ze bestaan uit meerdere waterelementen of zelfs
uit een groter geheel van waterbiotopen. Ze zijn
vaak door sloten of watergangen met andere
locaties verbonden. Een uitzondering hierop zijn
enkele duinpiassen in de Kop van Schouwen, die
soms behoorlijk geïsoleerd liggen.
Isolatie
Voor de meeste soorten dieren is isolatie een pro
bleem, voor libellen gaat dit slechts in geringe
mate op, omdat libellen goede vliegers zijn en
veel zwerven. Dit wordt geïllustreerd door de
soortenrijkdom van geïsoleerde plasjes in de Kop
van Schouwen.