atlas) en de gemiddelde laagste temperaturen zijn zelfs
maximaal 3 graden lager in de winter, terwijl de zomer
er maximaal 1,5 graden warmer is dan in de koelste de
len van de Provincie. Alleen de barrièrewerking kan dus
verklaren dat een heleboel warmteminnende soorten
tot nu toe uitsluitend in Zeeuws-Vlaanderen zijn aan
getroffen, oa: klimopbij, blauwzwarte houtbij, Lasio-
glossum majus en Sphex funerarius. Andere soorten
die veel meer in Zeeuws-Vlaanderen dan in de rest van
Zeeland aanwezig zijn: de Franse veldwesp en Eumenes
coronatus. De verwachting is dat als de dieren eenmaal
de Westerschelde zijn overgestoken, ze zich snel zullen
kunnen uitbreiden in Noord Zeeland. Eenzelfde effect
geldt voor de Oosterschelde in mindere mate, omdat
die met dammen is verbonden met de rest van de
Provincie.
Microhabitats: open zand.
Een kale, droge en warme bodem is vooral voor die soor
ten die in de grond hun nest bouwen van belang. Niet te
loskorrelig zand of zavel is het beste. Alleen als er niets
anders is nemen verschillende soorten ook wel eens met
klei genoegen. Een voorwaarde is dan wel dat de bo
dem niet te vochtig is. Een flinke begroeiing is minder
ideaal, omdat dan de bodem minder goed bereikbaar is,
ze vochtiger en koeler blijft. Maar bijvoorbeeld hom
mels nemen soms wel genoegen met een dikke grasmat,
waarbij wel waargenomen is dat de hommels de gras
sprieten die het meest hinderlijk voor de invliegopening
aanwezig zijn, zelf afknaagden en verwijderden (waar
neming LC).
Door luchtvervuiling vindt nog steeds een snelle ver
rijking van de bodems plaats. De vegetatie wordt daar
door hoger, dikker en ruiger. Kleinere soorten worden
sneller weggeconcurreerd dan grote en snel groeiende.
Brandnetels en bramen rukken op, men spreekt ook van
vergrassing. Veel insecten zijn echter van een droge,
kale open of halfopen grond afhankelijk. Om er hun
nest in te graven, om op te warmen of hun eieren te
laten uitrijpen. Door de verdergaande verruiging wordt
de warme open grond zeldzaam. De bodemnestelaars
komen hierdoor in de problemen. Zoiets is goed te zien
bij graafactiviteiten van konijnen. Aan de randen van de
nestingang, maar soms ook op de opgeworpen zandho
pen vinden de bodemnestelaars ruimte. Daar is het vaak
een drukte van belang. De opgeworpen zandhopen zijn
meestal pas na een jaar van belang. Dan heeft het zand
zich wat gezet en is de bodemstructuur weer wat vas
ter, terwijl nieuw en hinderlijke graafactiviteiten zich
minder vaak voortdoen. Door de verschillende ziekten
zijn konijnen veel minder algemeen dan vroeger. Dat
heeft daarmee direct ook een effect op de insectenfau-
Fanna Zeefandica