auprawrüiI..Ua
kopuors cs tuk
achterlij 1'
pleurae
voeiaprieten
telson
carpus
uropoden
poten
fig. 2. Geschematiseerde hogere kreeftachtige.
De (loop)poten bestaan uit een aantal geledingen; aan het laatste lid kan een schaar zitten. Chela =schaar. Bij sommige garnalen is een aparte vorm
van schaar aanwezig die subchela genoemd wordt. Het voorlaatste lid heet propodus, daarboven zit de carpus en boven de carpus zit de merus;
dan komt het ischium, dan de basis en dan de coxa, waarmee de poot aan het lichaam vastzit Bij de voelsprieten (antennes) zit bij garnalen aan
de buitenzijde een schubvormig aanhangsel, de styloceriet. Deze is evenals de scaphoceriet (ook een schubvormig aanhangsel) soms van belang
bij de determinatie.
stromen. Kleinere soorten hebben vaak bladvormige uitstul
pingen aan de poten, die als ademhalingsorganen dienen; het
pantser is hier dunner, zodat gasuitwisseling mogelijk is. Ook
wanneer sprake is van echte huidademhaling, is de samenstel
ling van het pantser, of delen daarvan, aangepast.
Het pantser heeft natuurlijk niet alleen maar nadelen. Inte
gendeel, want in dat geval zou de evolutie het niet de kans
hebben gegeven zich zo wijd verbreid te ontwikkelen. Behalve
dat het een goede bescherming biedt tegen eventuele vijan
den, kunnen de spieren zich eraan vast hechten, die daardoor
effectiever kunnen werken. Bovendien biedt de hardheid van
het pantser de mogelijkheid tot vorming van allerlei graaf-,
bijt- en knijpwerktuigen.
Kleur
De kleur van Crustacea kan worden veroorzaakt door (vnl.
rode tot bruine) pigmenten in het pantser, maar ook door
een fijne streping op de buitenlaag, die door lichtbrekings
verschijnselen de indruk van een bv. groene weerschijn kan
wekken. Ook kunnen bloed en weefselklieren door het pantser
heen zichtbaar zijn; en tenslotte zijn er nog de chromatofo-
ren (letterlijk: kleurdragers): direct onder het pantser gelegen,
zeer sterk vertakte cellen waarin zich vele pigmentkorreltjes
bevinden. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt kun
nen deze cellen, noch hun uitlopers, zich samentrekken. Die
indruk kan worden gewekt doordat de pigmentkorrels soms
in het centrale deel van de cel zijn geconcentreerd en soms
verspreid over alle uitlopers. Deze verplaatsingen vinden plaats
door plasmastroningen in de cel die geregeld worden door een
hele serie van hormonen. De produktie van die hormonen is
gedeeltelijk afhankelijk van wat de ogen op een bepaald mo
ment waarnemen.
Er kunnen witte, zwarte, bruine, gele, rode en blauwe pigmen
ten in de chromatoforen zitten, vaak meerdere per chroma-
tofoor, en die kunnen dan weer onafhankelijk van elkaar ver
plaatst worden, zodat vele verschillende kleurnuances bereikt
kunnen worden (vooral bij garnalen is dit opvallend)
Het rood worden van verschillende kreeftachtigen bij het ko
ken berust echter op iets heel anders: het blauwe pigment
(astaxanthine of caroteenalbumine) wordt door hitte gedena
tureerd en levert dan een rode stof op.
Een langzame kleurverandering tenslotte, kan worden veroor
zaakt door een verandering in het aantal pigmentkorreltjes of
het aantal chromatoforen, als de omgeving van het betref
fende dier langere tijd niet verandert.
Segmentatie
Het lichaam van de Crustacea is gesegmenteerd: in oorsprong
bestaat het waarschijnlijk uit allemaal gelijke segmenten zo
als bij Ringwormen, maar deze gelijkvormigheid is meestal in
meerdere of mindere mate verdwenen.
Om de externe anatomie te bekijken, gaan we uit van een ge
schematiseerde "oervorm" (fig. 2).
We kunnen meestal drie grote delen onderscheiden: kop (6
segmenten), borststuk (8 segmenten) en achterlijf (6 seg
menten). Bij andere groepen van de Geleedpotigen zijn deze
aantallen segmenten, zoals gezegd, vaak groter (tot circa 50
in totaal).
De kop draagt 5 paar aanhangsels:
1e en-2e antennes - die bevatten gevoels- en reukzintuigen;
mandibels - voor bijten en kauwen;
Ie en 2e maxillen - die hebben een hulpfunctie bij de voeding.
Op het eerste topsegment zitten de ogen.
Het borststuk, vaak vergroeid met de top, draagt 8 paar aan
hangsels (1 paar per segment). Bij de decapoden heeft 1 paar
daarvan zich ontwikkeld tot schaarpoten, meestal met flinke
scharen, en vier paar zijn looppoten geworden (die overigens
ook allemaal scharen kunnen dragen, al zijn die zelden zo
groot als die van de schaarpoten. Bij vrouwtjes bevindt de
geslachtsopening zich onder aan het 6e borststuk-segment;
12 Fauna Zeelandica