Je komt de ringsprietgarnaal nog niet zo vaak tegen in Zeeland. Maar hij is in het verleden ook wel eens voor een andere soort aangezien.
De ringsprietgarnaal dankt zijn naam aan de gekleurde banden op de voelsprieten.
De platen aan de zijkant van de eerste drie achterlijfsegmen
ten zijn afgerond, die van het vierde zijn gehoekt en die van
het vijfde hebben een scherpe, achterwaarts gerichte punt.
Het staartstuk (telson) draagt aan de bovenzijde 5 tot 7 paar
beweegbare stekels, en aan de achterrand 6 beweegbare ste
kels.
Bijzonderheden
De zuidgrens van het verspreidingsgebied van de ringspriet
garnaal ligt in het Kanaal. In het voorjaar trekken de jonge
garnalen vanuit de zuidelijke Noordzee naar het kustwater
en de zeegaten; in de winter trekken ze weer naar zee. In de
Zeeuwse wateren worden ze vaak in wat dieper water aan
getroffen.
Vrouwtjes met eieren zijn gevonden in de maanden decem
ber tot april. De larven groeien snel en in de zomer hebben
de dieren al een rugschildlengte van 6-10 mm. Deze soort is
protandrisch-hermafrodiet: de mannetjes veranderen aan het
eind van hun eerste levensjaar in vrouwtjes.
De ringsprietgarnaal is een wormeneter; Sabellaria, Pectinaria
en Lanice vormen een belangrijk deel van zijn voedsel. Ook
hydroidpoliepen en wieren worden wel gegeten. De laatste
jaren is de soort in de Zeeuwse wateren wat algemener. Ver
moedelijk houdt dit verband met het feit dat Sabellaria meer
voorkomt dan vroeger het geval was.
De ringsprietgarnaal wordt in Nederland het meest aangetroffen in de
Oosterschelde, maar ook van de Westersehelde en de Grevelingen zijn
waarnemingen bekend van deze sierlijke garnaal.
Zeefauna in Zcefand 35