Bijzonderheden De brakwatersteurgarnaal is in Zeeland zeer algemeen. Het is een typische soort van binnendijkse brakke wateren, van grote kreken tot kleine slootjes. Buitendijks komt hij in brak water maar sporadisch voor en dan nog meestal op plaatsen met weinig stroming of golfslag; vaak op plaatsen waar brak binnenwater geloosd wordt. Hoewel dieren in zoet water een tijdje kunnen overleven, moet voor de voortplanting het water een zoutgehalte hebben van tenminste 0,4 °/o. In warme droge zomers drogen brakwaterplasjes soms ge deeltelijk uit. Het zoutgehalte stijgt hierbij tot ruim boven dat van zeewater (hypersalien). Ook dat wordt geruime tijd zonder problemen overleefd. In de brakke binnendijkse wateren in Zeeland is deze soort een zeer algemene verschijning. Herkenning Volwassen dieren zijn tussen de 3 en 5 cm lang. Het lichaam is geheel doorzichtig, soms geel-bruin, maar zon der strepen. De poten zijn doorzichtig met geel op de gele dingen. Witte stipjes komen verspreid voor op het rugschild, langs de onderranden van de platen aan de zijkanten van het achterlijf en op de onderrand van het vooruitstekende deel (rostrum) aan de voorzijde van het rugschild. Dat rostrum is recht, vrij kort, en ongeveer even lang als het horizontale blad (scaphoceriet) aan de onderste voelsprieten. Op de bovenkant van het rostrum staan op gelijke afstand van elkaar 3 tot 6 tanden (maar soms een ander aantal). Eén tand staat achter de oogkas op het rugschild. Aan de onderkant staan 2 tanden (zelden 1, 3 of 4). Tussen de tanden staan ha ren. Het rugschild heeft voor aan beide zijkanten twee stekels. De bovenste voelsprieten (antennulae) zijn in drieën gesplitst. De vingers van de schaar aan het tweede paar poten zijn dui delijk korter dan de palm. De pols (carpus) is duidelijk langer dan de dij (merus) en de schaar. Het staartstuk (telson) draagt aan elke kant twee stekels. Vrouwtjes met eieren zijn gevonden van april tot september. De larven ontwikkelen zich snel en de zomer erop zijn de die ren al zo groot dat ze zich kunnen voortplanten; bij een lengte van 28 mm (carapax-lengte 7) mm dragen de vrouwtjes al eieren. Brakwatersteurgarnalen zijn alleseters, maar geven de voor keur aan vlokreeftjes, aasgarnalen en kleinere soortgenoten. Zelf worden ze gegeten door bijvoorbeeld palingen en lepe laars. De brakwatersteurgarnaal is aangetroffen in de monding van de Wes- terschelde en in het oostelijk deel van de Brevelingen. Er zijn geen meldingen uit de Oosterschelde en het Veerse Meer. De soort is bin nendijks zeer algemeen, maar deze waarnemingen staan i.h.a. niet in de database. Zeefauna in Zeeland 57

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2010 | | pagina 61