duingebieden. Het voedsel bestaat voornamelijk uit gras
sen en daarnaast uit snel groeiende akkeronkruiden en
plantensoorten die in wegbermen zijn te vinden. Een haas
heeft een leefgebied van gemiddeld 30 ha nodig, maar de
variaties zijn aanzienlijk. Niet alleen de kwaliteit van het
leefgebied speelt hierin een rol, maar ook de oppervlakte
van de kavels. Buiten de periode van voortplanting is het
leefgebied ongeveer de helft kleiner. Ruilverkavelingen, de
hiermee gepaard gaande schaalvergroting en het verlies
aan randen, bermen en overhoekjes, hebben een negatieve
invloed op vestigingsmogelijkheden van hazen.
De aantallen hazen wisselen sterk per gebied. Deels wordt
dit veroorzaakt door natuurlijke oorzaken als virusziekten
en parasieten. Ook roofdieren nemen hun deel: vossen en
roofvogels als havik en buizerd. Het zijn daarbij vooral
de jonge dieren die het tegen deze predatoren afleggen.
Zeer jonge dieren worden bovendien belaagd door zwarte
kraaien. Maar ook de jacht is een factor van betekenis in
het aantal hazen dat in het voorjaar uiteindelijk weer deel
uit maakt van de populatie. In het Zuidwestelijke zeeklei
gebied van Nederland kende het afschot per 100 ha in het
begin van de jaren zeventig een piek van 20-25 stuks; mid
den jaren tachtig daalde dit aantal tot minder dan tien.
Inmiddels zijn de aantallen weer wat gestegen want in de
periode 2000-2003 werd het afschot van hazen in Zeeland
berekend op 13,9 per 100 ha.
Het (snel)verkeer doet ook een aanslag op de hazenstand.
Het staafdiagram van aantallen verkeersslachtoffers per
maand toont een duidelijke piek in de maand maart. Deze
piek hangt samen met de piek in de voortplantingsperiode.
In de zomer daalt het aantal weer ten opzichte van de len
teperiode. In het najaar neemt het aantal verkeersslachtof
fers weer toe. Dit wordt gedeeltelijk veroorzaakt door jonge
dieren die een eigen leefgebied zoeken en daarbij veel
verdeling waarnemingen
haas (n=1408)
o overige
105