Het meest omvangrijke duincomplex in Zeeland is de Kop van Schouwen, waar deelgebieden als de Verklikkerduinen, de Meeuwenduinen en de Zeepeduinen elk vele honderden hec taren beslaan. Het zuidelijk deel van de Kop van Schouwen is over een aanzienlijke oppervlakte beplant met naaldbos dat een geheel eigen flora en fauna herbergt. De Walcherse duinen zijn tamelijk breed aan de noordkant van bet schiereiland. De binnenduinrand wordt hier ingenomen door de 'Manteling'; een uitgestrekt oud bosgebied met een zeer gevarieerde be groeiing. Het uitgestrekte duinencomplex van Oranjezon om vat duinstruwelen en ook gedeelten waar begrazing voor een meer open karakter zorgt. Voor zoogdieren als hertachtigen is de beboste binnenduinrand van groot belang. De duinen in het zuidwestelijk deel van Walcheren zijn smal. De duinen berei ken vaak een grote hoogte en langs de binnenduinrand is er sprake van een hele reeks aan microhabitats met kleine maar belangrijke klimaatsverschillen. Enkele kleine duincomplexen bevinden zich wat verder landinwaarts. Zo zijn er de duintjes van de Banjaard en de Kaloot. De duinen van West Zeeuws- Vlaanderen zijn laag en smal. In feite zijn het overstoven zee dijken, die plaatselijk door natuurlijke aangroei tot een wat bredere duinstrook uitgegroeid zijn. Gebieden als het Zwin en de Verdronken Zwarte polder bezitten niettemin veel kwalitei ten van de uitgestrektere duincomplexen elders in de provincie. Schorren en slikken Schorren zijn begroeide buitendijkse vlakten, die in het noor den kwelders genoemd worden. Ze zijn te vinden langs de Del tawateren langs de wat verder landinwaarts gelegen kusten. In een enkel geval, zoals het Zwin en de Kaloot is er sprake van gemengde complexen van duinen en schorren. De vegetatie op schorren wordt gedomineerd door zouttolerante planten. Hou tige gewassen komen op schorren niet voor en dat betekent een inperking als het gaat om de potentiële fauna. Verder lopen zelfs de hoogste schorren een enkele keer onder met springtij en dat houdt verdergaande beperkingen in voor soorten die (een deel van) hun leven ondergronds slijten. Anderzijds heb ben schorren een overvloed aan rust en voedsel te bieden voor de bewoners die zich er wel kunnen handhaven. Er wordt niet of nauwelijks gejaagd en zowel voor vegetariërs als de haas, als voor vleeseters als de vos is de hoeveelheid voedsel vrijwel onbeperkt. Hazen kunnen op de schorren worden aangetrof fen tot op kilometers uit de dijk. Het grootste schorgebied, het Verdronken Land van Saeftinghe, herbergt langs de randen een aanzienlijke populatie konijnen, die ondanks ziekten en pre- datie nooit weggeweest is. Konijnen met hun ondergrondse woningen komen op het schor nooit voor. Slikken en zandplaten zijn van belang voor de gewone en de grijze zeehond. Niet alleen in de Westerschelde, die in open verbinding staat met de zee, maar ook in de door de storm vloedkering afgesloten Oosterschelde en in de Grevelingen leven populaties zeehonden en bruinvissen, evenals in de Voor delta. Oudlandgebieden Het overgrote deel van Zeeland behoort in fysisch-geografi- sche zin tot het zeekleigebied. Binnen het zeekleilandschap zijn een aantal landschappen te onderscheiden die onderling sterk van elkaar kunnen verschillen. Een op de ontstaanswijze gebaseerde indeling is die in Oudland en Nieuwland, waarbij de oude eilandkernen, die als eersten bedijkt zijn, behoren tot het Oudland. Graslandgebieden In zijn oorspronkelijke vorm bestaat het Oudland voor een groot deel uit laaggelegen, vochtig grasland. De bodem bestaat uit zeeklei, met vaak op geringe diepte een veenlaag, het zoge naamde Hollandveen. Het veen is in de vroege Middeleeuwen veelvuldig overspoeld met zout zeewater en daardoor hebben Oudlandgebieden in hun oorspronkelijke hoedanigheid vaak een uitgesproken zout karakter. De Oudlandgebieden zijn rijk aan reliëf, zowel doordat er na de bedijking slechts in beperkte mate inrichtingsmaatregelen zijn uitgevoerd, als ook tengevol ge van Middeleeuwse veenwinning, de zogenaamde moerne- ring. De belangrijkste voorbeelden van dergelijke gebieden zijn de Prunje op Schouwen-Duiveland, het Platte van Walcheren, de Poel en de Yerseke- en Kapelse Moer op Zuid-Beveland en de Putting bij Hengstdijk in Zeeuws-Vlaanderen. De meeste van deze Oudlandgebieden hebben in de decennia na de Tweede wereldoorlog hun oorspronkelijke karakter verloren als gevolg van ruilverkavelingen en andere landinrichtingswerken. Veelal zijn gebieden die hun oorspronkelijke vorm niet zijn veloren be stemd tot natuurgebied. Deze reservaten zijn ruimer bemeten naarmate een ruilverkaveling later in de tijd is uitgevoerd. De oudste gebieden waar een herinrichting heeft plaatsgevonden, zijn enerzijds minder sterk aangetast in hun oorspronkelijke karakter, omdat de technische mogelijkheden geringer waren. Anderzijds was er juist bij die vroege ruilverkavelingen nau welijks oog voor het belang van natuur en landschap. De twee als eerste herverkavelde gebieden, de Prunje en het Platte van Walcheren, zijn inmiddels voor de tweede keer op de schop ge gaan, waarbij de oorspronkelijke samenhang met de wording van het landschap en de daaraan verbonden cultuurhistorische landschapselementen definitief verloren zijn gegaan, Door hun open, soms volkomen boomloze karakter zijn Oudlandgebieden voor veel zoogdieren van beperkte betekenis, alleen hazen le ven er soms in grote dichtheden. Veel lage gedeelten staan een deel van het jaar onder water en herbergen nauwelijks regen wormen en mede daardoor ook geen mollen. Sommige Oud landgebieden hebben al vanouds een meer gesloten karakter. In optima forma geldt dat voor Walcheren, waar de honderden kilometers graslandhaag zorgden voor een besloten landschap met een onvoorstelbare oppervlakte zoomlandschappen. Hoe wel nauwelijks gedocumenteerd, is dit landschap ongetwijfeld rijk aan kleine zoogdieren en vleermuizen geweest. Iets van het karakter van het oude heggenlandschap is nog te vinden langs de zuidelijke rand van de Poel, waar onder meer het heggen- landschap bij Nisse aan een ingrijpende ruilverkaveling ontko- 2 Fauna Zeefanifica

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2011 | | pagina 16