WATERHUISHOUDING EN ZOOGDIEREN
door Anne Fortuin
Het leefgebied van zoogdieren wordt in laag Nederland en
dus ook in Zeeland doorsneden door een netwerk van wa
terlopen en sloten. Deze hebben als belangrijkste functie
het afvoeren van regen- en kwelwater, dat door de lage
ligging van het land dat omringd is door dijken, niet vanzelf
naar zee kan stromen. Het water moet verzameld worden
en actief opgepompt worden naar buitenwater of bij laag-
water door spuisluizen worden geloosd. Zo wordt het land
ondanks de lage ligging, grotendeels onder de zeespiegel,
geschikt gehouden voor bewoning en gebruik door de mens,
maar ook door andere landorganismen waaronder zoogdie
ren. In dit hoofdstuk worden een aantal aspecten van de
waterhuishouding van het binnendijkse deel van Zeeland
besproken en dan met name van het waterlopenstelsel.
Geïsoleerde wateren worden in de tekst niet apart behan
deld, maar veel aspecten gelden daarvoor ook. Aan de orde
komen onderwerpen als vorm en inrichting van het wa
terlopenstelsel, onderhoud, peilbeheer en waterkwaliteit.
Een belangrijk kenmerk van de Zeeuwse binnenwateren is
het grote verschil in zoutgehalte van het oppervlaktewa
ter tussen, maar ook binnen polders. Het zout is afkomstig
van zout kwelwater of van zout dat nog in de ondergrond
aanwezig is. De verschillen in gehalte worden voornamelijk
veroorzaakt door verschil in ondergrond, hoogteligging en
afstand tot buitenwater.
Vorm, inrichting en onderhoud van oevers
Zeeland is opgebouwd uit een groot aantal polders die ge
groepeerd zijn in atvoergebieden. De meeste afvoergebie-
den lozen hun overtollige water rechtstreeks op buitenwa
ter en zijn onderling niet met elkaar verbonden. Dit geldt
met name voor het deel boven de Westerschelde. In dit deel
van Zeeland kunnen meer dan 50 aparte afvoergebieden
worden onderscheiden; veel daarvan zijn nog met elkaar
verbonden door kreken. Voor waterorganismen is er dus
sprake van een grote mate van versnippering, waardoor de
uitwisseling tussen populaties wordt belemmerd. Dit wordt
nog versterkt door de vaak grote verschillen in zoutgehalte
tussen aan elkaar grenzende gebieden. De meeste water
organismen kunnen geen grote verschillen in zoutgehalte
Zoutkwel:
Geen
MB Zeer gering
BB Matig
■Hl Sterk
Zoetwatervoorraden:
Geen belvorming
Zeer geringe belvorming
Geringe belvorming
I Matige belvorming
Hl Sterke belvorming
Middelburg'
De kaart geeft een beeld waar zout grondwater naar de oppervlakte kwelt. Meestal komt dit direkt in het oppervlaktewater terecht, in de lage
oudlandgebieden op sommige plekken ook aan het maaiveld. Naarmate de kleur donkerder is, is de zoute kwel sterker. In de overige gebieden drijft
zoet grondwater op het zoute grondwater. Hier treedt geen zoute kwel op. De zoete laag is dikker naarmate de kleur donkerder blauw is. Goed zijn de
duingebieden en kreekruggen te onderscheiden. In de duingebieden en de grote lichtblauwe kreekruggen is het oppervlaktewater zoet. In de overige
gebieden en waar een waterloop een kreekrug doorkruist is het oppervlaktewater meestal brak. De mate van brakheid van het oppervlaktewater is
afhankelijk van de verhouding tussen zout kwelwateren zoet wateren kan op korte afstand sterk verschillen.
Fauna ZeeCandica