ke rol in de betrokkenheid bij deze diersoort, waardoor de zee hond van een schadelijke visrover verandert in een publieks lieveling die beschermd en vertroeteld wordt. Pieter 't Hart de zoon van initiatiefneemster Lenie, promoveerde op onderzoek aan 400 jaar zeehondenjacht in Nederland. Eeuwenlang is het konijn een belangrijk jachtdier geweest, dat is echter sterk veranderd. Konijnenjacht In tegenstelling tot de haas, kwam het konijn oorspronkelijk niet in onze omgeving voor. Dankzij invoering door adel en geestelijkheid schoof de verspreidingsgrens van het dier in de 12e en 13e eeuw vanuit Zuid-Europa noordwaarts. Naast invoering voor de jacht door de adel en het houden in hokken (door monniken) ontstonden een soort kwekerijen (warandes), omheinde terreinen waarin het de dieren zoveel mogelijk naar de zin werd gemaakt en schadelijk gedierte ver volgd. De adellijke jacht met fretten en netten was vooral een vrouwenaangelegenheid. Met name het duingebied leende zich bij uitstek voor deze extensieve vorm van konijnenhou- derij. De aantallen konijnen in de duinen waren zeker ver geleken met de huidige situatie, dan ook gigantisch. Zo gaf Staring voor het Schouwse duingebied in 1862 een vangst van 32.000 konijnen op. Ook voor andere duingebieden wordt een opbrengst van 30 - 40.000 konijnen per jaar vermeld. Het verpachten van de duinen voor konijnenwarandes vormde honderden jaren lang de belangrijkste inkomstenbron uit het schrale duingebied. Uiteraard werd het vlees van deze dieren gegeten, maar het vachtje was eveneens erg waardevol en werd in eerste instantie tot bont verwerkt. In de 19e eeuw werden de haren van de vacht vooral gebruikt om er vilt voor hoeden van te maken. In de Franse tijd kwam er dankzij de patriotten een einde aan de privileges van de adel. Het ideaal van vrijheid, gelijkheid en broederschap, voor iedere burger dezelfde rechten werd echter niet verwezenlijkt. In Frankrijk werd bij wet geregeld dat iedere Fransman mocht jagen, maar bij ons kwam het niet zo ver. Wel kregen boeren het rechtop schadebestrijding, terwijl ze in het verleden konij nen die hun oogst opvraten, met rust moesten laten. Met de steeds weer terugkerende kosten voor beplanting van de duinen om deze als zeewering in stand te houden en de be nutting van het duingebied voor andere doeleinden werd het konijn in de loop van de 19e eeuw meer en meer als schadelijk gezien en begint de bestrijding. De konijnen doen het echter nog steeds goed en blijven ondanks alle vervolgingsmaatre gelen talrijk in de duinen. Buiten de jachtgerechtigde tracht ook de plaatselijke bevolking het inkomen of de maaltijd met konijn wat op te vijzelen door strikken te zetten. Sommige dorpen zoals Katwijk en Vrouwenpolder zijn er om berucht. Met het toenemen van de maatschappelijke welvaart nemen dit soort activiteiten af. Ziektes brengen de konijnenstand in de tweede helft van de vorige eeuw omlaag. Eerst komt de myxomatose en vervolgens VHS. De konijnenstand in de duinen decimeert en bereikt zelfs op veel plaatsen het absolute nulpunt. De jacht in de duinen is daarvoor al gestopt. Natuurbeheerders die voorheen het konijn als schadelijk beschouwden, kennen deze nu een waardevolle functie als begrazer toe, terwijl de graafactiviteiten bijdragen aan het in stand houden van de gewenste dynamiek. De sterke fluctuaties in de stand als ge volg van de verschillende ziektes stelt de beheerders daar wel voor problemen. In het akkerlandschap komen maar weinig konijnen voor, maar allerlei recent aangelegde recreatie- en natuurontwik kelingsgebieden bieden nieuwe kansen. Ook de grote hoe veelheden zand, bijvoorbeeld voor de bouw van kunstwerken, biedt konijnen een geschikt habitat. Door toename van het aantal natuurlijke vijanden zoals vos, buizerd, havik en niet te vergeten de talrijke honden, zal jacht uit het oogpunt van schadebestrijding veelal niet noodzakelijk zijn. Er is een alge mene ontheffing buiten de jachtperiode, wanneer er sprake is van erkende belangen zoals schade aan landbouw of dijken. Damherten komen nog maar kort in Zeeland als wilde dieren voor. Zoals een Alterra-rapport vermeldt: Eén sprong over de omheining maakt het verschil tussen de status van vee en die van beschermd wild dier Jacht op damherten Heel lang geleden gedurende de warme perioden tussen de ijstijden leefden er ook damherten in Nederland, blijkt uit de fossielen. Het moet dit feit geweest zijn waardoor ontsnapte damherten niet als exoot zijn aangemerkt en niet meteen bejaagd maar juist beschermd werden. De twee populaties in Zeeland ontstonden uit een hertenkampje waar de dieren bij de inundatie van Walcheren (1944) werden los gelaten en verder uit een ontsnapping vanuit een omheind terrein bij Re- nesse waar ze voor het vlees gehouden werden en ontsnapten vanwege ondeugdelijk hekwerk in 1997. De populatie van de Walcherse Manteling groeide langzaam tot circa 100 dieren, die op de Kop van Schouwen nam pijlsnel toe van een twin tigtal herten tot in 1997 tot enkele honderden in 2008. In dat jaar verbleven ook ca. 45 damherten op de Haringvreter, de nakomelingen van uitbraakdieren, die daar voorheen rondlie pen binnen een raster. Met het toenemen van de populaties ontstond hier en daar overlast en schade aan gewassen langs de rand van het duingebied. Bovendien werden er zo nu en dan damherten aangereden, al kwam het daarbij tot nog toe niet tot ernstige ongelukken. Voor de faunabeheereenheid Zeeland was het bovenstaande reden om een beheerplan hoefdieren op te stellen waarin voor ree en damhert een populatiebe- heer werd uitgestippeld. Door middel van regelmatig afschot moesten de populaties binnen de perken gehouden worden. De perken werden aangegeven door onderzoekers van Alterra, die voor de Kop van Schouwen een draagkracht van 325 die ren berekenden. 38 Fauna Zedandica

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap - Fauna Zeelandica | 2011 | | pagina 42