182 EEN KOOPDAG. ken tijd te geven om uit te rekenen, hoe hoog het stondnam men een momentje om koffij te drinken. De meesten sloegen dit voor dezen morgen maar eens over en namen een slokje. Er werd weder een akker in bod gesteld. Het was nu eenmaal zoo vast bepaald dat voor elke vijftig gulden verhooging een rijksdaalder werd uitgeloofddat zon der dit geen bod meer zou gedaan wordenen alle proeven om het op honderd te zetten, glad mislukten. De boeren schenen het nu eenmaal zoo in den zin te hebbenen verander eens iets aan een boerDe bedaarde geldzakken beschouwden dit alles met onver schilligheid bij de herveiling zou het hunne beurt zijn en zij waren de mannen niet om zich door den klank van zilvergeld te laten verlokken. Mijnheer Bries- kerk scheen daarover anders te denken, ten minste hij had al vrij wat geldstukken opgestreken, maar nog niets gekocht. Meer dan één boer was daarover wel wat wreveligdie stijf en sterk volhieldvroeger „mijn!" te hebben geroepen, maar daar Brieskerk zoo digt bij den notaris zat, kon hij ligt iets eer of iets duidelijker verstaan wordenen daar hij slim ge noeg wasom nu en dan zijnen buit eens bij de eer ste oppositie onder schijn van regtvaardigheidto la ten varenwas hij de slechtste erfgenaam van het strijk geld niet. Dit maakte hem eenigermate overmoedig en meer dan een bittertje was naar binnen gegleden om de cognac van dezen morgen op te zoeken. Het was dan nu eenmaal zoo, dat de notaris er niet meer van tusschen konals de inzet ruim geweest

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1852 | | pagina 254