YAN DEK GOES.
231
gemeen het gevoelen te hebben gedeelddat het den
dichter niet alleenlijk vrijstaatmaar dat hij zich moet
bevlijtigenom met die schatten zijne stoffen te verheer
lijken (6). Wij achten het dan ook een' zwakken grond
ter verdedigingdat allen dezelfde gewoonte volgden
en beschouwen het <als een bewijs van verbeterden
smaak, dat latere dichters van deze gewoonte zijn
afgeweken. Wij ontkennen nietdat de gedichten van
Antonides daardoor veelzins worden ontsierd, maar
aan den anderen kant zien wij niet voorbij, dat deze
ontsieringen door veel grootere schoonheden worden
opgewogenen doen hulde aan des dichters gevoel
als hij zich verklaart en met proeven bewijstdat
gedichten van godsdienstigen aard geene heidensche
fabelen of andere van dergelijken aard toelaten. Niet
alle dichters van zijnen tijd hebben dezen regel gevolgd
en veelligt was daardoor ook de beschuldiging ont
staan dat men het licht der christelijke waarheid met
de dampen van het afgodendom benevelde.
Met eenige bevreemding merken wij op dat onder
de onderwerpen door Antonides bezongen, genoeg
zaam geene van godsdienstigen inhoud worden aange
troffen. Het lag in den geest van zijnen tijd, de lier
voor de godsdienst te besnaren. Vollenhove en
anderen onder zijne tijdgenooten hadden hunne zangen
schier uitsluitend aan haar gewijd. Maar dikwijls ook
werd die godsdienstige poëzij ontluisterdals zij den
strijd over godgeleerde begrippen diende. En het zij
ter eere van van der Goes gezegd, dat hij juist
daarom zijn voornemen liet varen om in een uitvoe-
ji;