240 J. ANTONIDES Worde als een Duivel uitgescholden en veracht Nu ik betaling van mijn groote konst verwacht (16). Is de dichter zich niet onbewust geweest van zijne j verdienstendie door de grootste vernuften van zijnen tijd werden bewonderd, hij is daardoor niet tot dwaze ingenomenheid met zijn eigen werk verleid. Zijn le vensbeschrijver verhaalt, dat Antonides hem een maal gezegd heeft: „gij leest mij te veel, gij zult u be driegen lees Vondel alleen wilt gij wel doen. Ik weet zelf waar 't mij schort." Hij overlaadde het publiek ook niet met zijne werken, want vele daarvan zijn eerst na zijnen dood in het licht verschenenen de geheele dichtbundel staat in uitvoerigheid bij velen van late- ren tijd achter. Hij kwam er rond voor uit, dat hij Vondel tot zijn model had gekozen, dat hij gaarne aan diens voeten zaten innig was daarom ook zijne smart als hem die Maecenas was ontnomen (17). Ware hij niet in zoo vroegen leeftijd bezweken, hij hadde zeker aan zijne werken eene besnoeijende en bescha vende hand gelegd, en de weelderigheid der vruchten van zijn jeugdig vernuft getemperd. Nu dragen zij het kenmerk somwijlen zijner opgewondenheidner gens evenwel van zelfverheffing, zoo als dit ligt het gevolg hadde kunnen zijn bij zoo vroegen lof en bij zoo groote bescherming. Ook ontbrak het hem niet aan vijandenalthans aan bedillersdie een tegenwigt opleverden tegen zoo vele bewonderaars. Wij vinden sporen daarvan in hetgeen zijn levensbeschrijver zegt van het voorgeval lene tusschen hem en de leden van het kunstgenoot-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1852 | | pagina 312