OP EEN GOUDEN BUUILOET. Yoor 't huwlijksouter stond Doolt nu reeds eenzaam en alleen Dees aardsche dreven rond, Of die van 't zwerven afgemat, Van jaren, moeite en onrust zad, Alreê zijn rustplaats vond. Nog zijt gij éénelkaar tot troost Tot steun en toeverlaat Zoo dikwijls 't wentlend levenslot U striem of wonde slaat. Nog deelt gij samen 'tlief en 'tzoet, Dat in uw beker vloeit, En plukt vereenigd bloem aan bloem Die op uw paden bloeit. Nog reikt ge elkander liart en hand Op reis naar hooger vaderland, In liefde nooit vermoeid. Dat dacht misschien geen van u twee, Toen ge u te saam verbondt. En nu nog vraagt gijis 't wel waar Ging 't reeds de vijftig rondr*. Ja 't is wel waar, dit tuigt dit feest En God zij dies geloofd! Wat andren op hun weg ontviel, Door tijd of lot geroofd, U deerde windvlaag noch orkaan. Verheugd zit gij ter bruiloft aan, Een gouden kroon op 't hoofd.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland jaarboekje | 1853 | | pagina 132