OP EEN GOUDEN BUUILOET.
Yoor 't huwlijksouter stond
Doolt nu reeds eenzaam en alleen
Dees aardsche dreven rond,
Of die van 't zwerven afgemat,
Van jaren, moeite en onrust zad,
Alreê zijn rustplaats vond.
Nog zijt gij éénelkaar tot troost
Tot steun en toeverlaat
Zoo dikwijls 't wentlend levenslot
U striem of wonde slaat.
Nog deelt gij samen 'tlief en 'tzoet,
Dat in uw beker vloeit,
En plukt vereenigd bloem aan bloem
Die op uw paden bloeit.
Nog reikt ge elkander liart en hand
Op reis naar hooger vaderland,
In liefde nooit vermoeid.
Dat dacht misschien geen van u twee,
Toen ge u te saam verbondt.
En nu nog vraagt gijis 't wel waar
Ging 't reeds de vijftig rondr*.
Ja 't is wel waar, dit tuigt dit feest
En God zij dies geloofd!
Wat andren op hun weg ontviel,
Door tijd of lot geroofd,
U deerde windvlaag noch orkaan.
Verheugd zit gij ter bruiloft aan,
Een gouden kroon op 't hoofd.